"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Suikerspin

Zaterdag, 23 augustus, 2008

Geschreven door: Erik Vlaminck
Artikel door: Bob Hopman

Allemaal crapuleuze serpenten

Wat geboren is als dubbeltje wordt nooit een kwartje, zeggen ze in Holland. En wat geboren is als forain, blijft een forain; een kermiskraamhouder. De historische roman Suikerspinpresenteert ons die waarheid aan de hand van vier generaties, of een ruime honderd jaar familie Van Hooylandt. Door onderlinge minachting worden de generaties uiteengedreven, door de fascinerende geschiedenis van de Siamese tweeling Joséphine en Anastasia worden zij bijeen gehouden.

De kermisgeschiedenis begint met Jean-Baptist, zoon van Johannes van Hooylandt, maar laatstgenoemde is zijn kind liever kwijt dan rijk. Jean-Baptist, doortrapt als de duivel zelf, leert de kermisstiel van een oude sjacheraar, en raakt in het bezit van een kar waarin hij ‘fenomenen’ kan tentoonstellen, of, met andere woorden, freakshows houdt. De kleinste man ter wereld, een zelf gefabriceerd zeemonster, en ten slotte genoemde Siamese tweeling.

Kleinzoon Arthur doorbreekt de vertelling met lange verhalen in monoloogvorm. Wat hij daarin vooral doet is mopperen. De verdorvenheid, die bij de Van Hooylandts steeds een generatie over lijkt te slaan, is in Artur weer sterk aanwezig. Hij blijft roepen wat een crapuleuze serpenten alle wijven zijn, maar laat het niet na allerlei vunzigheid met ze uit te halen. Hij durft zelfs zijn beklag te doen als hij de ziel van zijn goede vader verkoopt aan de vriendin van zijn even goede zoon, en het meisje, het crapuleuze serpent, vervolgens de benen neemt.

Het gescheld, de armoe, en vooral de slechtheid van de hoofdpersonages, het doet allemaal een beetje denken aan Célines Mort à crédit. En dat bedoel ik als groot compliment. Het verschil is dat Suikerspin Vlaams is, wat ik dan weer niet bedoel als grap. Het Vlaamse dialect is niet bij toeval zo sterk en dient meerdere doeleinden. Daaronder is natuurlijk simpelweg dat van schone taal. ‘We zijn van de klaver in de bies terecht gekomen’, dat wil zeggen, van de wal in de sloot, of: ‘langpootmuggen bijten niet’, in plaats van de bekende blaffende honden. Ook geeft het de wereld waarin Jean-Baptist leeft een eigen karakter, dat van een vroeg negentiende-eeuwse kermiskring in Vlaanderen en Noord-Frankrijk. Ten slotte, en misschien wel als belangrijkste, zorgt het Vlaams voor een vriendelijke, zachte toon in een boek dat de lezer op zijn tijd ronduit rottigheid en ellende voorschotelt. Het houdt de roman, kortom, leesbaar. Niet alle lof moet daarvoor naar het dialect zelf gaan: het is de auteur die het zo virtuoos hanteert dat het een meerwaarde voor het werk wordt.

Boekenkrant

Overigens is niet elk personage in Suikerspin zo schofterig. Albert, de vader van Arthur, is een liefhebber van het vak. Tony, vertegenwoordiger van de jongste generatie Van Hooylandt, wil het vak juist uit, en is veel te zoet voor het leven in de karavaan. En dan zijn er Joséphine en Anastasia. Anastasia is de zwakke, mentaal gehandicapte van de tweeling. Joséphine is de handelende zijde, en kan lezen en schrijven, in 1900 lang geen vanzelfsprekendheid. Jean-Baptist (overigens wel analfabeet) behandelt zijn fenomenen als vuil en mishandelt ze in alle opzichten, ook seksueel. Joséphine blijft zeer positief naar de wereld kijken. Onrealistisch positief. Ze vermaakt zich met de goedhartige foraine Anna, en droomt van de wereld waarin zij trouwt en gelukkig is, terwijl die wereld haar haar leven lang al bekijkt als monster. Als Jean-Baptist haar onzedelijk bestast, denkt haar toch zestienjarige geest slechts: ‘hij heeft Joséphine hard tussen de benen geknepen. Daar waar vrouwen anders zijn dan mannen.’ Het meisje veroordeelt niets, en lijkt zich niet uitgesproken ellendig te voelen, ondanks alle misère en schofterigheid om haar heen.

Net als dit naïeve positivisme begint te ergeren, blijkt de auteur zich ervan bewust te zijn dat de levensvisie van het meisje niet een alledaagse is. Anna spreekt het uit:

‘Dat Joséphine gedacht had dat ze hier, in dit hotel, misschien wel een prins zou ontmoeten… Dat Joséphine eigenlijk altijd in de toekomst is blijven geloven… Uitbundig lachen deed ze niet, Joséphine, maar soms blonken haar ogen toch van geluk.’

Hoe eenvoudig het verhaal van Suikerspin ook is, – vier generaties familie – Vlaminck weet te verrassen. Hij is scherp; hij ligt steeds net voor op zijn lezer. Een scène als deze is daar een uitgesproken voorbeeld van: wat bijna een zwakte in de roman lijkt, blijkt plots een overdacht motief. Vlamincks literaire kracht zit niet in het vertelde verhaal, maar in het oog voor detail en stilistisch meesterschap.


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.

Boeken van deze Auteur: