"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Superduif

Zaterdag, 25 september, 2010

Geschreven door: Esther Gerritsen
Artikel door: Bob Hopman

Een monopolie op Het Erge

In elke basisschoolklas zitten wel kinderen die zich onderscheiden in intelligentie, in interesses en die door angsten worden geplaagd. Kinderen die ’s ochtends in bed gillen en huilen dat ze niet naar school willen en aldaar schreeuwen om desnoods negatieve aandacht. Bonnie is zo’n kind. Haar ouders maken zich lichte zorgen, maar met de meeste van dit soort kinderen komt het vanzelf in orde. Hierop hopen zij ook, maar te laat beseffen ze zich dat het met Bonnie alleen maar bergafwaarts gaat.

Van deze roman verscheen een voorpublicatie op Athenaeum.nl

‘Als kleuter was ik best schattig. Als achtjarige misschien ook nog. Toen stond het blonde kroeshaar best grappig. Rond mijn negende was het grappige er wel vanaf. En de dag waarop ik Ine ontmoette, groeide alles allang de verkeerde kant uit. Mijn ogen zakten dieper weg, mijn neus werd groter, mijn kin leek zich terug te trekken, mijn tanden… Alles.’

Ine is Bonnies eerste echte vriendin en haar absolute tegenbeeld. Niet bijster slim, maar wel mooi en populair. In de hoogste klas van de basisschool wapenen zij zich samen tegen Bonnies wilde buurjongen en tegen Ines chagrijnige broer , waarbij Ine vooral de sterke van de twee is; Bonnie is degene die verhalen vertelt over haar grote fascinaties, over oorlog, Het Erge in de wereld en over de avonturen die zij beleeft als reusachtige, mensenreddende duif.

Voor de buitenwacht hebben zij een onschuldige vriendschap, voor Ine is de duif een spel. Maar voor Bonnie is het bittere ernst. Het is haar uitvlucht uit een rot leven, uit de rol van gepest kind. Ze is een lelijke, maar goedbedoelende superheld, waarover ze niet geheimzinnig doet. haar ouders licht ze in over haar duif-zijn, wat met onbegrip en woede wordt beantwoord, haar klasgenoten legt ze haar ‘conditie’ (die ze steeds met Marlies’ suikerziekte vergelijkt) uit via een spreekbeurt, waarop ze wordt ontvangen met hoongelach. Dit alles doet Bonnie zeer, maar ze voelt zich door die pijn gesterkt, het maakt haar immers tot martelaar, tot drager van pesterijen ter voorkoming van Het Erge.

Met Bonnie weet Esther Gerritsen (1972) het fundament te leggen voor een ijzersterk boek, met niet meer dan één karakter, intrigerend en even meelijwekkend als geloofwaardig. Dat is bijzonder knap, maar in stijl en verteltechniek weet ze de roman die ze van een zo mooie basis voorziet, niet geheel te completeren. Zo wordt de hoofdpersoon regelmatig onderbroken door een verteller die haar kinderlijkheid en daarmee de mogelijkheid tot empathie verstoort. In de brugklas, als Bonnie voor haar opgekropte verdriet een uitlaatklep vindt in de schoolkrant en ze plots wordt gerespecteerd, luidt een intermezzo:

‘Al die potsierlijke wezens herkenden zich in mijn beschrijving van de hél? Wist ik veel dat het met het geschreven woord niet veel anders is dan met de tastbare werkelijkheid: mensen negeren wat ze niet begrijpen.’

Het is duidelijk niet een kind dat hier spreekt, maar iets dat boven het verhaal staat, iets dat niet op zijn plek is. Het rukt je bruusk uit de denkwereld van Bonnie en Ine, en doet dat ook nog eens niet altijd even sierlijk of zonder cliché: ‘Mijn lichaam werd warm en vloeibaar. Mijn geest werd zwart en vast,’ zo wordt Bonnies gevoel beschreven als ze zich op een schoolfeest laat betasten. Of, als zij zich verbergt bij haar moeder, staat er: ‘We zwegen. Ook ik wist niet wat ik wilde dat ze zei. Ik wist het niet. Ik wist het gewoon niet. Even waren er geen gedachten.’

Het zijn deze stilistische clichés die Gerritsen had moeten laten, maar die ik haar wel snel geneigd ben te vergeven als Bonnies relatief rustige brugklastijd plotseling onderbroken wordt door de dood van Ines broer. Dan wordt Bonnie ineens gedwongen de sterke schouder in de vriendschap te zijn, en verliest zij haar troostende monopolie op Het Erge aan Ine. Het is Ine immers die Het Erge overkomt. Dit zijn weer prachtige, psychologisch volkomen overtuigende motieven die thuishoren in een grote roman.

Tot het einde blijft Superduif balanceren tussen de pracht van de karakters enerzijds en de wat magere opvoering daarvan anderzijds. Ook wankel is het motief dat niet alleen de lelijkste romantitel sinds Het leven is vurrukkulluk oplevert, maar dat mij ook maar niet echt overtuigen wil. Een ‘superduif’ is Bonnies bron van escapisme, een bron die tot het einde toe terug blíjft keren en waarvoor ik graag een alternatief had gezien, in een verder zo mooi gecomponeerd verhaal. Bonnie is te intelligent om te geloven in een duivenalterego en de lezer met haar.

De balans slaat uiteindelijk wel om in het voordeel van de roman, al duurt dat werkelijk tot de laatste pagina, de laatste regel. Deze is zo verrassend, zo oprecht en schrijnend, dat het je als een hamer in het gelaat alle genoemde onzuiverheden doet vergeten.

Boeken van deze Auteur: