"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Tegenlicht, een drieluik naar Pierre Bonnard

Vrijdag, 29 mei, 2020

Geschreven door: Gabriel Josipovici
Artikel door: Elisabeth Francet

De geest van Bonnard

[Recensie] Vernon, 2017. Door het raam op de eerste verdieping kijk ik de lange, aflopende tuin in. Op dit uur van de dag reflecteert het kabbelende water van de Seine het licht verrukkelijk. Ik sta in het huis waar de Franse kunstenaar Pierre Bonnard (1867-1947) het interieur en de groentinten van zijn tuin talloze malen vereeuwigde. De badkuip, waarin het lichaam van Bonnards vrouw en muze Marthe diffuus licht spiegelde, staat er nog steeds. Er ligt een stuk Savon de Marseille in. Ik daal af naar de tuin, loop in Bonnards voetsporen naar de oever van de rivier, langs de rails waarover hij zijn bootje aan land trok. De huidige eigenaars van dit huis en deze tuin kozen ervoor de nalatenschap, de blik en de nog steeds rondwarende geest van de kunstenaar af te schermen voor de buitenwereld. De plek heeft daardoor iets intiems en aandoenlijk broos.

“Er is een formule die perfect past bij het schilderen: talloze kleine leugentjes veroorzaken samen één grote waarheid.” (Pierre Bonnard)

De gloednieuwe uitgeverij Kievenaar kwam zopas met een primeur: de eerste Nederlandse vertaling – door Eva van Oudshoorn – van de Britse schrijver en criticus Gabriel Josipovici (1940). Tegenlicht, een drieluik naar Pierre Bonnard is een wondermooie, verstilde roman over de blik van een kunstenaar en de perceptie door vrouw en kind, die zich een leven lang in de ooghoek van de schilder bevonden, de een als deel van het interieur, de ander quasi onbestaand. Geheel in de geest van Bonnard, op wiens leven het boek gebaseerd is, wierp Josipovici licht en tegenlicht op wat binnen het gezin onbespreekbaar bleef, maar op doek subtiel werd onthuld.

Het eerste luik belicht het perspectief van de naamloze dochter, die na onbepaalde tijd terugkeert naar het ouderlijk huis. Ze ging weg omdat er geen plaats meer voor haar was. Ook nu is ze niet welkom. Moeder Anna ontvangt haar koel, vader Charles, een kunstschilder, negeert haar. De katten zijn weg.

Boekenkrant

Haar vader zit binnen, “bij het raam, naar buiten kijkend, of naar binnen, de kamer in”. Hij kijkt en tekent, wil vastleggen wat zich aan de rand van zijn bewustzijn afspeelt. Terwijl hij naar de mimosa kijkt, is er licht en “beweging, zoals de hond die de kamer binnenkomt”. De teckel Freddy was er altijd al, niet altijd dezelfde. Toen hij stierf namen ze een andere teckel, noemden hem ook Freddy.

Charles heeft geen atelier maar werkt in de gang, waar iedereen doorheen loopt. Voor hem gebeurt er in één kamer meer dan genoeg om zich een heel leven mee bezig te houden. Anna schermt hem af voor alles en iedereen: zijn vrienden, zijn dochter, zichzelf. Zelf beweegt ze aan de rand van wat hij waarneemt. Beiden lijken volkomen onafhankelijk van elkaar maar hebben elkaar nodig als zuurstof.

Wat ze met hun dochter aan moesten, wisten ze niet. Ze stuurden haar op kostschool. Het leek of Anna en Charles elkaar in bescherming namen, tegen haar. Vele jaren later praat de dochter met haar eigen reflectie in het raam van haar appartement. In haar verbeelding spreekt ze tot haar moeder, zegt alles wat ze niet eerder heeft gezegd.

Liep het fout op de dag dat ze haar moeder in het bad zag liggen en haar vader, zittend in dezelfde ruimte, met het schetsboek op zijn knieën? Ze leken zich niet bewust van haar aanwezigheid. Hun eenheid verpletterde haar. Had er toen iets gezegd moeten worden?

“Ik zou willen dat mijn nek brak onder jullie gewicht, dan zou ik weten dat ‘het’ iets echts is, niet een door mij opgeroepen geest.”

Na Charles’ begrafenis keert zijn dochter terug naar het huis van haar ouders. Ze loopt door de kamers, gaat de tuin in. Nog steeds wordt de plek gedomineerd door haar moeder, hoewel die er al lang niet meer is. Tot haar dood volhardde Anna in haar ongeluk (heeft een moeder wel het recht ongelukkig te zijn?) en bleef, immer blootgesteld aan zijn blik, het vuil van zich af schrobben. Zij, de dochter, kon alleen maar van buitenaf toekijken. Zij maakte geen deel uit van die intieme taferelen.

Beseften ze dan niet dat ze van haar een hersenschim gemaakt hadden? Heeft ze voor hen wel bestaan? Ze confronteert haar vader met de pijnlijke vaststelling dat haar komst – wederom – zinloos is. Zijn antwoord is formeel en helder: ”O,’ zei hij. ‘Jij zoekt naar zin.” Zijn leven lang bleef hij trouw aan de wereld van het zichtbare; uitzoeken wie er schuldig was en wie niet, was voor hem ondenkbaar.

Het tweede luik van de roman is een smeekbede van de moeder, gericht aan de dochter:

“Mijn dochter.
Het kind dat ik heb afgewezen.
Die niet naar mij terug wilde komen.
Die me wilde straffen voor mijn wandaden.
Zeg me wat ik had moeten doen?”

Anna vertelt haar dochter over haar leven met Charles. Elke ochtend maakt hij een wandeling. Hij moet eerst in zijn hoofd beslissen hoe de delen van een schilderij zich tot elkaar zullen verhouden, moet ze heen en weer schuiven en ruimte geven. Misschien zal hij “een stoel terug in de schaduw zetten of een been op de voorgrond plaatsen””. Haast heeft hij niet. De tijd ziet hij louter als een verzameling mogelijkheden om de wereld werkelijk te maken.

Ook vertelt ze over zichzelf (zenuwziek, zeiden ze). Meermaals per dag gaat ze in bad liggen om het vuil van haar huid te weken. Ze doet haar ogen dicht, wenst zich onzichtbaar voor Charles’ ondraaglijke blik. Ze weet dat hij haar ontrouw is (waarom ook niet?). In haar dochters ogen, nog voor ze kon praten, ontwaarde ze een stil verwijt. Nu is haar dochter weg en rest slechts de stilte. De leegte. En het geluid van zijn potlood. Op een keer, toen hij ging wandelen, stroomde het bad over. “Misschien wilde ik dat hij mij vermoordde. Dat zou voor alle betrokkenen beter zijn.”

Dan komt er een frappante, verrassende wending in het verhaal. Er gebeurt iets – bijna onmerkbaar – waardoor het licht, waarin de kamer en Marthe baden, tegenlicht wordt. Wat is werkelijk? Is het belangrijk te weten wat werkelijk en wat waar is? Verantwoordelijkheid, schuld, geluk: waar moet je ze zoeken, bij wie en waarom zou je? En wat toont en verbergt de kunst in dit verhaal?

Het derde luik is een brief van Charles aan een vriend. Kort. Hij meldt het overlijden van zijn vrouw, vraagt zich af hoe zijn werk kan goedmaken wat hij verloren heeft.

Eerder verschenen op Geendagzonderboek