"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Terugkeer naar Berlijn

Vrijdag, 1 maart, 2019

Geschreven door: Cees Nooteboom
Artikel door: Ronald Glasbergen

Nooteboom’s zijwegen

Van Cees Nooteboom komt in 1998 het kleine grote boek Terugkeer naar Berlijn uit. Hij vertelt daarin hoe hij in ‘de stad van de engelen’ is om een stukje Berlijnse muur in te zegenen ten overstaan van een groep studenten. Het stuk puin is als een relikwie van het kwaad naar Los Angeles gevlogen en hij is uitgenodigd het te zegenen.

[Essay] Terwijl Nooteboom’s woorden – zelf noemt hij het zijn ‘onaantastbare woordenschat’- over het groene grasveld klinken, voelt Nooteboom “hoe al die jonge hoofden om hem heen uit alle macht iets wilden denken”. De schrijver betwijfelt of dat gaat lukken. Intussen bevriest hij de tijd en denkt hij terug naar 1963 aan “de bijtende sneeuw van Midden Europees landklimaat”. Hij denkt aan wat hij toen dacht of aan wat hij toen had kunnen denken.

Wie weet nog precies wat hij een kwart eeuw eerder dacht? Nooteboom dacht er in 1963 aan wat zoiets als de Berlijnse Muur in de oudheid zou kunnen betekenen. “’Oudheid’, contradictio in terminus. Onze oudheid is nog maar een paar duizend jaar oud, waardoor er ‘iets onherstelbaar antieks kleeft aan ons doen en laten.” Hij vraagt zich af wat de Berlijnse muur zou zijn in een Weense opera van Salieri of in een blijspel van Tirso de Molina. Behalve verwijzing naar nog niet zo oude hoogvlakten van eruditi zingen die namen in deze context uit zichzelf. Dan komt hij erop waarom hij – waarschijnlijk – schrijver is geworden. Als schrijver, zegt Nooteboom, kan je doen wat in het echte leven niet kan: je kan zijwegen inslaan.

De schrijver zegt het er niet bij, maar wat hij bedoelt is klip en klaar en schitterend gezegd. In het ‘gewone’ leven wordt immers iedere steeg of zijstraat die je inslaat onontkoombaar de hoofdweg. Een oude architect, die nog ooit nog voor Corbusier gewerkt had, illustreerde dat beeld met een verhaal over de Tweede Wereldoorlog. De Geallieerde gemotoriseerde voorhoedes die begin 1945 de in puin gebombardeerde Duitse steden in trokken, hadden geen wegwijzers. De laatste straatnaamborden en richtingborden waren door ijverige Hitlerjongens weggehaald met de bedoeling dat de oprukkende vijand tussen de ruines en puinhopen zou verdwalen. De geallieerde staven vonden daar een eenvoudig effectief antwoord op. Ze gaven de jeep en tankbemanningen een kaart mee met een simpele rechte lijn erop. Aan weerszijden van die lijn stonden schematisch, in T, X of * vorm  alle afslagen aangegeven die niet genomen moesten worden. Als er bij een kruising van twee straten rechts af geslagen moest worden stond er links haaks op de rechte lijn een V, de rechte lijn moest gevolgd worden dus niet die twee straten aan de linkerhand. De navigator hoefde steeds alleen de pootjes, of V links of rechts op de kaart en in werkelijkheid af te tellen om de goede richting te pakken. Ook al was de echte route die ze moesten rijden een dronken zigzag: op de kaart was het altijd een rechte lijn.

Nooteboom vertelt eigenlijk op briljante wijze datzelfde verhaal, maar dan veel korter. Ieders leven is per definitie diens hoofdweg. Maar als schrijver – en als lezer dus ook –  kan je door de verbeelding iets dat in het ‘echte’ leven niet kan. Je kan zijwegen inslaan.

In Terugkeer naar Berlijn brengt zo’n zijweg Nooteboom op de opvattingen van de schrijvers Marcel Proust en Charles Augustin Sainte Beuve. Die laatste was ook criticus. Voor Sainte Beuve ging het niet alleen om de boeken maar juist ook om de maker. Om de kunstenaar te kennen moest je ook zijn leven erbij betrekken. (Later komt die discussie in Nederland terug bij Perron en Ter Braak en hun ‘vorm of vent’ polemiek). Marcel Proust was het daar totaal niet mee eens. Bij een kunstenaar had je genoeg aan het werk. Of de kunstenaar het dan met iedereen deed, of juist niet, maakte helemaal niets uit. Dat is privé en misschien leuk om te weten, maar je werd geen klap wijzer over het werk. Proust vond Sainte Beuve dan ook maar een maffe dweper. Proust schreef er een boekje over: Tegen Sainte Beuve. De titel liet geen misverstand bestaan over de inhoud. Sainte Beuve, zowel als Marcel Proust, was bij het verschijnen van het boekje in 1954 overigens allang dood. Om meer dan één reden is dat jaartal jammer want ook in het Nederland van de jaren dertig woedde die discussie. Hij heette daar ‘vorm of vent’. Met name in de ‘vorm of vent’ polemiek tussen enerzijds de dichter Jacques Bloem en anderzijds de schrijvers Edgar du Perron en Menno ter Braak.

Nooteboom houdt het in zijn boekje overigens bij de Franse woordenoorlog. Hij voelt zich meer Proustiaan. Je moet niet de maker in de vitrine zetten maar het werk zelf, vindt hij. Hij heeft een hekel aan wat hij noemt ‘etalagecultuur’. 1998 of zo, het jaar waarin Nooteboom dat in Terug naar Berlijn schreef, lijkt nu al een eeuwigheid geleden. Daarna kwamen de sociale media. In de etalages van Facebook, Instagram, en YouTube wordt elke zijweg, zoals we weten al snel de hoofdweg. Een goeie routekaart of – bij gebrek daaraan – zo maar dat boekje van 46 pagina’s van Nooteboom, is dan best handig.

Dit is een bewerkte versie van een artikel dat in eerder, in mei 2017 verscheen op vandaagenmorgen.nl