"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Terwijl ik al heenging

Vrijdag, 1 mei, 2020


Artikel door: Tea van Lierop

Donkere gedachtestromen

“Mijn moeder is een vis”
(kortste monoloog-Vardagam)

[Recensie] In negenenvijftig monologen verteld door vijftien verschillende personen is het verhaal te destilleren dat William Faulkner wil overbrengen. Niet dat dit een eenvoudig, chronologisch opgebouwd boek is, integendeel, wel een heel intense beleving. Het nawoord van Maarten ‘t Hart geeft nog een extra dimensie aan deze vijfde roman van Faulkner.

Het verhaal op zich is eenvoudig samen te vatten in een paar regels. Een vrouw ligt op haar ziekbed, ze heeft nog maar kort te leven en haar wens is begraven te worden op haar geboortegrond, haar lijk moet “zo snel als ezels kunnen lopen” naar Jefferson, Mississippi gebracht worden.

Met een flinke dosis verbeelding krijgen de personages gestalte door hun ‘stream of consciousness’, die veelal over hun mening van naasten gaat. Zo ontstaat er een lappendeken van informatie over het gedrag, de karakters, de verhoudingen onderling, het wonen en werken op het platteland en vanzelfsprekend duikt er ook wel eens een bekentenis op. Zo’n biecht is alleen voor de lezer bestemd en geeft kleur aan het, toch wel wat donker getint, verhaal. Donker omdat het over het einde van het leven gaat, maar donker is ook de liefdeloosheid, het egoïsme, de angsten waarmee de personages worstelen.

Boekenkrant

De spil van het verhaal is Addie, de vrouw van Anse, die in haar bed toeziet hoe een van haar vier zoons, Cash, haar doodskist in elkaar timmert. Het geluid van het zagen van het hout geeft ritme en houvast aan het verhaal

“Hij knielt en kijkt met één oog dichtgeknepen lang de randen , dan laat hij ze zakken en pakt de dissel op. Een goede timmerman. Addie Bundren zou zich geen betere kunnen wensen, geen betere kist om in te liggen. Er zal iets zekers en geruststellend voor haar vanuit gaan. Ik loop door naar het huis, vergezeld van het
Tsjak. Tsjak. Tsjak.
van de dissel.”

De kinderen hebben allemaal hun plaats in het gezin, de één geeft meer om hun zieke moeder dan de ander. In één van de monologen is Addie, die dan al gestorven is, zelf aan het woord. Hierin worden een aantal zaken opgehelderd, waardoor de vertelling en de personages ineens in een totaal ander daglicht komen te staan. Die verschuiving van het perspectief bij het wisselen van de personages speelt elke keer wel een rol, maar bij deze ene monoloog was het als een donderslag bij heldere hemel.

Doordat er over dezelfde situaties door verschillende figuren gesproken wordt, krijg je als lezer al snel meer of minder vertrouwen in bepaalde familieleden. Proberen je te identificeren met een van de personages is niet altijd eenvoudig. Met de enige dochter, Dewey Dell, in elk geval niet op de eerste plaats. Zij is vooral erg met zichzelf bezig, een pubermeisje met een obsessie voor seks.

De tocht naar de Addie’s geboortegrond wordt er eentje met hindernissen met als belangrijkste obstakel het wassende water van de rivier en daarmee de onmogelijkheid op de normale manier over te steken. De brug kan niet meer gebruikt worden. De rivier als overweldigende stroom water past wonderwel bij de stream of consciousness van de vertellers. Beiden zijn oncontroleerbaar, ze gaan hun eigen weg.

Met hangen en wurgen wordt de kist toch de rivier overgebracht. De manier waarop het tafereel wordt beschreven doet apocalyptisch aan, maar tegelijk ook tragikomisch omdat behalve aan het menselijk en dierlijk leed ook aandacht geschonken wordt aan het zoekgeraakte gereedschap. Cash had zijn hele gereedschapskist mee om nog een klusje te kunnen uitvoeren, zo wordt de begrafenistocht naar Jefferson gebruikt om de kas te spekken. Maar alles loopt anders, de timmerman raakt ernstig gewond bij de dramatische gebeurtenis. Lees welke creatieve ‘medische’ behandelmethode wordt toegepast.

Voor de liefhebber is er voldoende te ontdekken in dit boek, op de achterflap wordt vermeld dat de titel van het boek ontleend is aan de Odyssee:

“waar de geest van Agamemmon tegen Odysseus zegt: ‘Zij gunde zich zelfs geen tijd mij de ogen te sluiten en de mond terwijl ik al heenging…’’’

Deze bijzondere klassieker heb ik met veel plezier gelezen, ik vond hem iets toegankelijker dan Absalom, Absalom! (1936), kon me met Darl en Cash wel een beetje identificeren en vond de mix van de zeer donkere, tragische gebeurtenissen met de soms absurde monologen (Anse ziet kans valse tanden te kopen nu zijn vrouw dood is!) goed gedoseerd.

De kortste monoloog die bovenaan vermeld staat is een knap staaltje fantasie. Lees wat er allemaal geschreven wordt over die kist en let daarbij vooral op de hoofdrol die weggelegd is voor Addie.

Eerder verschenen op Met de Neus in de Boeken


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.