"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Testament

Vrijdag, 6 maart, 2020

Geschreven door: Nina Wähä
Artikel door: Marnix Verplancke

Magistrale familieroman

Nina Wähä schreef een grote Zweedse roman over een gezin met veertien kinderen. “Opgroeien in zo’n gezin is iedere dag een beetje afscheid nemen,” zegt ze, “kijken hoe ieder zijn weg gaat en rouwen om wat je daarbij verliest.”

[Interview] Toen Nina Wähä vier jaar geleden te horen kreeg dat haar Finse grootmoeder symptomen van Alzheimer begon te vertonen en haar dood onafwendbaar was, vatte ze het plan op haar te vereeuwigen in een boek. Geen biografie, maar een roman die speelde in de streek waar haar grootmoeder haar hele leven had doorgebracht, Tornedal, in het hoge noorden, waar Zweden en Finland elkaar raken. “Eerder had ik al twee romans geschreven die maar matig succesvol waren,” vertelt Wähä, “en tien jaar lang schreef ik helemaal niets. Ik acteerde, ik zong en ik deed van alles en nog wat, maar schrijven kwam er niet meer van. Ik had gewoon het gevoel dat ik niets had om over te schrijven, dat niets belangrijk genoeg was. Tot mijn grootmoeder ziek werd dus, en ik begon na te denken over haar leven, over de generatie waartoe ze behoorde, en hoe haar verhaal samen met haar geheugen zou verdwijnen. Niet dat haar verhaal uniek zou zijn, verre van. Ze had een onopvallend leven geleid, zoals zovele anderen, maar dat maakte het voor mij juist extra aantrekkelijk, omdat het zo normaal was dat niemand anders er ooit over leek geschreven te hebben.” En dus schreef Wähä het vuistdikke Testament, de roman die genomineerd werd voor een paar grote Zweedse literaire prijzen en intussen wereldwijd wordt vertaald.

In die roman, die trouwens niet echt over de oma van Wähä gaat, staan Siri, Pintti en hun veertien kinderen centraal. Het is 1981 en de meeste van die kinderen hebben intussen de familieboerderij verlaten. Ze zijn uitgefladderd naar Helsinki of Stockholm, studeren, werken op een ferry of in een restaurant. Eentje komt net uit de gevangenis, een paar anderen zijn zonderlingen geworden die in de bossen rondzwerven en dieren pijnigen, en de oudste zoon wacht al tien jaar om het bedrijf van zijn ouders over te nemen. Maar de kleinsten zijn nog thuis, en wanneer een van hen net voor Kerstmis in een tobbe kokend water terechtkomt en in allerijl naar het ziekenhuis wordt afgevoerd, blaast de inmiddels in Zweden wonende en zwangere Annie verzamelen. Iedereen wordt naar huis gesommeerd, ook al omdat er vreemde geruchten de ronde doen over hun vader. Pintti, de boeman van het gezin die hele gelagzalen stil kan krijgen gewoon door zijn hoofd binnen te steken en niets liever wil dan het allerslechtste voor zijn kinderen, zou immers betrapt zijn in de stal, met zijn broek op zijn enkels, en het achterste van een koe tussen zijn handen. Misschien, zo opperen de kinderen, is het nu echt tijd dat Siri een echtscheiding overweegt.

Testament is een knaller van een roman, over opgroeien in een groot gezin, over brandstichting en moord, over verkracht worden op je veertiende door je oom en je eerste orgasme beleven op je zevenenvijftigste. Maar ook over Finland natuurlijk, en over de Winteroorlog van 1939 en de snel daarop volgende Tweede Wereldoorlog waarbij de Finnen het opnamen tegen de Sovjets. Maar wat de roman toch wel heel speciaal maakt is dat alle personages die erin rondlopen een eigen biografie en een eigen verhaal hebben, ook die twee kleine ukjes die niet lang na de geboorte stierven. “Ik wou het over de tijd en de leefervaring van mijn grootmoeder hebben, maar niet over mijn grootmoeder zelf,” legt Wähä uit waarom. “Het boek moest in het Tornedal spelen, waar zij haar hele leven heeft gewoond en ik zelf ook deels ben opgegroeid. Ik ben in Stockholm geboren, maar toen ik nog te jong was om naar school te gaan en mijn moeder geen opvang vond voor mij, woonde ik maandenlang bij mijn grootmoeder. De eerste taal die ik sprak was Fins. Zweeds kwam pas daarna. Voor mij is Tornedal een thuis. Ik breng er nog steeds mijn zomers door. En ik wist dat ik er ooit een boek aan zou wijden. Wat mij ook fascineert is de mentaliteit die daar heerst, donker, een beetje dreigend, maar ook altijd relativerend grappig. Die sfeer wou ik in mijn boek brengen. En dus ook die veertien kinderen, want Tornedal staat bekend om zijn grote families. Ik kon dus echt niet met een vader, een moeder en twee kinderen afkomen. Maar er was ook een meer praktische reden. Na tien jaar literaire stilte was ik bang dat ik niet in staat zou zijn om een grote roman te schrijven. Dus begon ik aan een reeks korte verhalen die allemaal over figuren gingen die uit Tornedal kwamen. Na verloop van tijd merkte ik dat ze zaken gemeen hadden, ook al vertelden ze andere verhalen. Misschien was het wel familie van elkaar, zag ik in, en zo kreeg ik het gezin van Siri en Pentti voor ogen, waarin veertien kinderen waren geboren en ieder van hen een andere kijk had op de wereld en zich andere dingen herinnerde. Want dat is toch echt iets typisch voor gezinnen, dat alle leden ervan hun eigen verhaal hebben over het verleden.”

Boekenkrant

Iedere auteur zit in zijn eigen boek, zegt men wel eens en als er een personage op Wähä gebaseerd lijkt te zijn, is het wellicht Annie, de naar Stockholm uitgeweken dochter die de regie van het verhaal van meet af aan in handen neemt. Maar daar vergissen we ons, aldus de schrijfster. “Het is de eerste keer dat ik dit beken, maar ik voel me het meest verbonden met Pentti, de vader. Niet dat ik een boeman ben of seksuele fantasieën krijg wanneer ik een koeienstal zie, maar hij is authentiek. Alle andere personages zijn zorgvuldig en afgewogen geconstrueerd. Ze hebben hun gebreken, maar ik veroordeel hen niet. Er zit altijd die afstand tussen hen en mezelf. Wanneer ik over Pentti schreef liet ik alle remmen los. Ik wilde hem tonen zoals hij was, met zijn donkerste fantasieën. Die komt echt vanuit mijn diepste, ongeremde ik.”

Pentti heeft ook iets naturalistisch, de nurkse boer voor wie het leven een gevecht is. Hij zou zo uit een roman van Stijn Streuvels kunnen komen.

“Zo is het leven nog steeds in het noorden, alsof de tijd er stilgestaan heeft. Denk de auto’s en tractoren weg en je waant je in de negentiende eeuw. Hoe meer ik over Pentti schreef, hoe erger hij bleek en hoe banger ik van hem werd. Maar ik kon daar niets aan doen. Het een vloeide logisch voort uit het ander. Zijn moeder stierf bij zijn geboorte. Zijn vader was een religieus man en verweet de baby zijn vrouw vermoord te hebben. Hij werd daardoor opgevoed met een schuldgevoel dat zwaar op hem woog. Daarna werd hij naar de oorlog gestuurd, zag daar de verschrikkelijkste zaken en moest niet rekenen op een reeks traumapsychologen zoals die vandaag de terugkerende troepen opvangen. Gevoelens uiten zat er toen niet in, want dat deden mannen niet. Pentti had dus van in het begin een beschadigd karakter, en logisch gezien kon dat alleen nog maar erger worden. Waar ik uiteindelijk wel van stond te kijken is van de vele reacties van herkenning die ik nadien kreeg over hem. ‘Precies mijn grootvader,’ zeiden veel mensen. En er zat ook altijd een ondertoon in van ‘goed dat iemand eens over dat type mannen schrijft,’ want dat gebeurt in Zweden nooit – en zeker niet door een vrouw.” (lacht)

Je boek heeft ook iets mythisch. Pentti lijkt soms een Griekse god die zijn eigen kinderen verslindt.

“Die universele, mythische component van het verhaal sijpelde binnen op het moment dat ik besefte dat mijn boek een roman en geen verhalenbundel zou worden. Ik moest een overkoepelende blik en en overkoepelende verteller hebben. Ik zie Pentti niet als een Griekse god trouwens, misschien ligt Tornedal daarvoor toch iets te veel naar het noorden, maar wel als een bedenksel van een of andere grote Russische schrijver. In het Zweeds hebben we het woord ‘gubbe’, wat staat voor een oude man die alles weet, of toch denkt dat hij alles weet. Je zou mijn verteller als mijn persoonlijke gubbe kunnen zien, de alwetende verteller die het verhaal in een stroomversnelling kan brengen, maar die het ook even kan onderbreken voor een persoonlijke interventie over liefde of dood.

Zoals het testament van Pentti er ook een is. Slechts een zin bevat het over wie alles erft, en daarna gaat hij pagina’s lang door over wat het leven hem bijgebracht heeft.

“Pentti wil zijn kinderen vooral een handleiding voor het leven nalaten. Mij gaf dat testament dan weer de kans Pentti een eigen stem te geven, want uitgezonderd een paar grommen komt er uit die man niet veel. In de loop van het boek wordt Pentti beschuldigd van steeds wredere en perversere zaken. Hij moest zichzelf ook kunnen rechtvaardigen, vond ik. Hij moest een eigen karakter krijgen en uiteindelijk ook de overwinnaar zijn, want hij die niets liever had gezien dan dat zijn gezin na zijn dood kibbelend uit elkaar zou vallen, brengt dit met zijn testament ook teweeg.”

Een staaltje donkere noordelijke humor?

“Precies.”

Waarom speelt het boek in 1981? Dat lijkt geen toeval te zijn.

“Omdat dit een interessante tijd was. In de jaren 70 en 80 beleefde Zweden zijn eerste immigratie. Allebei mijn ouders reisden toen naar Stockholm, mijn moeder uit Finland, mijn vader uit Bulgarije. Opeens vonden mensen het niet erg meer om hun geboortegrond te verlaten. Wanneer die hen niet aanstond, vertrokken ze, omdat ze dachten elders een beter leven te kunnen leiden, omdat er werk was, of gewoon omdat ze van iets groters droomden. Maar het is ook een tijd die mij getekend heeft. Als kind van migranten had ik geen geschiedenis in Stockholm. Enerzijds loop je daardoor een beetje verloren, maar anderzijds is het ook fantastisch voor de ontwikkeling van je verbeelding. Je kan alle kanten op. Niets ligt vast. Je bent nergens thuis, kunt alles zelf maken. Wat bepaalt wie we zijn? De omgeving waarin we opgroeien natuurlijk, maar ook de familie waarin we opgroeit, onze ouders en grootouders. Als je die niet kent, weet je niet wie je bent. In Zweden, waar de trek naar de steden de voorbije decennia groot is geweest, is dat zelfs een thema geworden in de literatuur, opgroeien zonder familie op je heen en wat dat met je doet.”

Jouw thema lijkt me eerder het belang van verhalen te zijn, hoe belangrijk die verhalen wel waren in een afgelegen gebied als Tornedal.

“Op de boerderij werd het grootste deel van de dag gewerkt. Ik kom niet uit een religieuze familie dus ging de vrije tijd gepaard met sloten alcohol. Op feesten werd er gedanst, maar op gewone dagen zaten de mensen samen en vertelden ze verhalen, meestal met een humoristische clou. Het was een manier om een sociale gemeenschap te vormen, maar ook om over moeilijke zaken te praten zonder dat dit pijnlijk werd. Die verhalen waren er immers vaak voor de goede verstaanders. Soms was het ook een manier om met een wrede gebeurtenis in het reine te komen. Wanneer er iemand verongelukt was, bij het vellen van bomen bijvoorbeeld, was het vertellen van het verhaal over dat ongeluk een manier om het te verwerken. Verschillende mensen vertelden verschillende versies en uiteindelijk werd er misschien zelfs gelachen. En verhalen werden ook steeds meerdere keren verteld. Om de zoveel tijd kwam hetzelfde verhaal weer boven en niemand zei dan: ja maar, dat heb je vorige maand ook al verteld. Nee, iedereen genoot er weer evenveel van als de eerste keer.”

Dat is ons toch volkomen vreemd?

“Alleen in muziek zie je dat nog. Mensen kunnen tientallen keren naar eenzelfde song luisteren en de tekst meezingen. Maar wie leest er meerdere keren hetzelfde boek of bekijkt een film meerdere keren? Het levensritme lag vroeger lager, mensen konden een verhaal appreciëren ook al wisten ze hoe het af zou lopen. Dat kunnen wij niet meer. Toen ik als kind naar het noorden ging was het gewoon dat verschillende mensen hetzelfde verhaal vertelden. Ieder had zijn kijk op wat er was gebeurd en telkens werden er andere details uitgelicht. Soms spraken die elkaar tegen en wist je dus niet wat er werkelijk was gebeurd, maar niemand vond dat erg. Was er in feite wel iets waar van wat werd verteld? Dat deed er niet toe. In mijn boek vertel ik het verhaal van de gebroeders Kekkola. Ze vielen samen in het water en verdronken. Omdat hun moeder geen begrafenis kon betalen werd die door de overheid voorzien, maar duur mocht dat niet zijn. Dus werden er kisten gebruikt van ‘armemensenhout’, wat in feite een soort veredeld karton was. Tijdens de koffietafel bleven de kisten voor de kerk staan, in de openlucht. Toen de rouwenden buitenkwamen merkten ze dat het beginnen regenen was en dat de gebroeders Kekkola onmogelijk verplaatst konden worden omdat hun kisten zowat uit elkaar vielen. Dus lagen die gebroeders nog dagenlang op het kerkplein. Als kind hoorde ik dat verhaal vaak vertellen, door veel verschillende mensen. Soms leefde de moeder nog, soms waren de gebroeders Kekkola wezen. De ene keer vielen ze per ongeluk in het water, de andere pleegden ze zelfmoord. Niemand heeft me ooit kunnen verzekeren wat de waarheid was, en of die gebroeders Kekkola überhaupt ooit bestaan hebben, of het gewoon een verhaal was wat iemand had verzonnen.”

Betreur je het dat we die orale verteltraditie verloren hebben?

“Onze samenleving is veranderd en wij zijn dat ook, maar is dat per se negatief? Vertellen we echt geen verhalen meer? Er wordt heel vaak geklaagd over sociale media, maar misschien hebben ze ook wel een positieve kant, dat ze ons opnieuw verhalen laten vertellen. Soms zie ik fantastische mooie afscheidsteksten op Facebook staan, geschreven door mensen die hun ouders verloren zijn. Dat kunnen neerschrijven heeft een functie. Iets delen maakt het lichter om dragen. Maar het moet ook niet altijd zo dramatisch zijn. Een tijdlijn is in feite toch niet meer of minder dan een openbaar dagboek? Je kan teruggaan naar de vorige zomer, lezen wat je postte toen je op vakantie was en het allemaal opnieuw beleven. Je kan op anekdotes stuiten die je je misschien helemaal niet meer herinnerde. Ik vind dat echt de schoonheid van sociale media. Maar ik beken, het is natuurlijk niet hetzelfde. We vertellen onze verhalen niet meer in groep rond een open vuur, maar alleen, thuis, op een klein schermpje.”

In het deel waarin je teruggaat naar de tijd dat Siri en Pentti elkaar leerden kennen, spelen de Winteroorlog van 1939 en de Tweede Wereldoorlog een grote rol, niet alleen voor de personages, lijkt het, maar ook voor jou. Juist?

“Het was voor mij inderdaad belangrijk om die oorlogen in mijn boek te hebben. In Zweden wonen veel mensen van Finse afkomst. In de Finse literatuur komen de oorlogen wel vaker voor. Er is ook heel wat geschiedschrijving over die periode, maar de Zweedse Finnen weten er relatief weinig over. Er is een verhaal dat steeds herhaald wordt, over de Finse oorlogskinderen die opgevangen werden, maar veel meer dan dat is er niet. Erover schrijven en er dus eerst en vooral over lezen, was voor mij een manier om er meer over te begrijpen. Zeker mijn generatie weet er praktisch niets over, is me opgevallen, ook al hebben onze grootouders die oorlogen nog meegemaakt. Er was dus persoonlijke interesse in het spel, maar ook een besef dat wat toen gebeurde universeel is. Ook vandaag slaan overal waar er gevochten wordt mensen op de vlucht, of worden ze gedwongen te verhuizen omdat hun grond opeens in een ander land ligt en ze daar niet gewenst zijn – zoals Siri’s ouders in mijn roman overkomt.”

De Zweden mogen de Finse oorlogskinderen dan wel opgevangen hebben, ze hebben altijd een superioriteitsgevoel gehad tegenover hun oostelijke buren, meen ik uit je boek te mogen opmaken. Is dat nog steeds zo?

“Dat is inderdaad lange tijd zo geweest, en in de jaren tachtig was dat ook nog zo, maar daar is intussen toch wel wat verandering in gekomen. Van een achterlijke boerenland is Finland op korte tijd veranderd in een politiek en economisch voorbeeld voor vele anderen. De emigratie gaat nu zelfs de andere kant op, met Zweden die naar Finland verhuizen. Doordat Zweden tijdens WO II neutraal was gebleven en ijzererts had verkocht aan al wie het wou, denderde het land de late jaren veertig en de vroege jaren vijftig in met een gigantische economische voorsprong. Er was werk voor iedereen en voor de Finnen leek Zweden het summum van de moderniteit. Ook voor mijn moeder was naar Stockholm verhuizen iets als een tijdreis maken.”

En stichtte ze daar een groot gezin zoals haar ouders dat voor haar deden?

“Nee, maar doordat mijn ouders niet lang na mijn geboorte uit elkaar gingen, heb ik wel zes zussen: een halfzus waar ik mee opgroeide, een paar dochters van mijn stiefvader en dan ook nog eens een paar dochters van mijn vader met zijn tweede vrouw. Heel modern dus.” (lacht)

En welke herinneringen heb je aan het gezin? Was het de hemel of de hel?

“Een beetje van allebei zeker? Maar laat ons vooral hopen dat een gezin een democratie is. Wat ik er vooral aan overgehouden heb is het inzicht dat een groter gezin een kleine samenleving op zich is, en dus zeker ook die in mijn roman. Net zoals je in een samenleving mensen nodig hebt die beslissingen nemen, die beslissingen uitvoeren en de communicatie verzorgen, om maar iets te zeggen, heb je die in een groot gezin ook. Het gezin waarin ik opgroeide was heel verspreid, dus zelf heb ik daar geen ervaring mee, maar mijn grootmoeder vertelde altijd over hoe verschillend kinderen kunnen zijn, ook al hebben ze dezelfde ouders. Geen twee hebben hetzelfde karakter, maar toch moeten ze allemaal gelijke kansen krijgen.”

Is opgroeien in zo’n groot gezin geen eeuwigdurend gevecht?

“Nee, ik zou het eerder een rouwproces noemen. Wanneer je geboren wordt in zo’n gezin, zit je er helemaal in, maar van dan af is iedere nieuwe dag een kleine verwijdering. Beetje bij beetje raak je vervreemd van de anderen. Het is een nimmer aflatend afscheid, gepaard met een nimmer aflatende rouw. En je ziet ook de typische stadia van een rouwproces passeren, van het ongeloof en de ontkenning, over woede en angst tot aanvaarding en uiteindelijk betekenis zoeken in wat er gebeurd is. Zo neem je dag na dag afscheid en als alles goed gaat kun je je familieleden uiteindelijk zien als op zich staande individuen en kun je hen appreciëren voor wat ze geworden zijn.”

Een soort levensschool dus?

“Precies, en misschien wel een betere dan die waar je iedere dag op de banken moet gaan zitten. Dat wil ik trouwens ook aan mijn eigen kinderen meegeven. Ik heb er twee. Een was nooit een optie omdat een kind andere kinderen om zich heen nodig heeft om met zijn voeten op de grond te blijven. Zo leert het delen en rekening houden met anderen.”

Maar er komen er geen veertien?

“Ik ben veertig, dus dat zal me niet meer lukken, vrees ik, maar je weet nooit natuurlijk.” (lacht)

Heb je door kinderen te krijgen ook veel over jezelf ontdekt, zoals een van de personages in het boek opmerkt?

“Meer zelfs, zonder kinderen was dit boek er wellicht nooit gekomen. Zij confronteerden me met de werkelijkheid. Je zou zelfs kunnen zeggen dat ik door hen eindelijk volwassen ben geworden. Toen ik mijn eerste twee boeken schreef, geloofde ik nog in het magische van het artistieke proces, dat je schreef – of schilderde of beeldhouwde, dat maakt niet uit – wanneer je daarvoor in de juiste geestelijke mood was. Na het tweede boek vond ik die mood niet meer, de inspiratie was weg en ik zat in feite alleen nog maar te wachten tot ze terug zou komen. Wat mijn kinderen me geleerd hebben is dat kunst scheppen eerst en vooral hard werken is. Er komt misschien wel een beetje magie bij kijken, maar het is toch vooral discipline en niet te snel tevreden zijn over jezelf. Kinderen vragen veel tijd. Ieder half uur wordt dan opeens kostbaar en je beseft dat je je tijd niet mag verkwanselen. Waar ik voorheen zat te dromen over wat ik allemaal wou doen, maar uiteindelijk niets deed, begon ik er nu gewoon aan.”

En het boek dat je door hen geschreven hebt is een soort testament, waarin je de wereld van je grootmoeder aan hen doorgeeft?

“Precies, dat is voor mij een mens, iemand die de verhalen van zijn ouders en grootouders doorgeeft aan zijn kinderen, zodat die verhalen blijven leven en ze de kinderen helpen hun weg te vinden in de wereld.”

Eerder verschenen in De Morgen

Testament