"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Teveel

Maandag, 19 april, 2021

Geschreven door: Jelle Reumer
Artikel door: Cyril Lansink

Eenzijdig demografisch perspectief

[Recensie] Dat we het hoofd moeten bieden aan grote wereldwijde problemen is een open deur. De coronapandemie is daarvan op dit moment de meest urgente. Maar het is een illusie te denken dat het overwinnen ervan ons een tijdje rust zou gunnen. Terug naar normaal is een misleidende frase, omdat die suggereert dat er met de wereld vóór corona weinig mis was. Sterker nog, in die normaliteit floreren die andere bedreigingen voor mens en aarde die door het coronavirus voor even naar de achtergrond werden gedrongen: de klimaatverandering, de teloorgang van de biodiversiteit, de massale vernietiging van soorten en al de praktijken die hiermee samenhangen: ontbossing, overbevissing, de stikstofuitstoot, de ongebreidelde, economisch gedreven uitputting van landbouwgronden, enzovoort.

Jelle Reumer, bioloog en emeritus hoogleraar paleontologie, laat geen van deze problemen onbenoemd in een prikkelend essay. In stijl laconiek en lichtvoetig is de inhoudelijke boodschap ervan dat allerminst. Reumer luidt de noodklok. De aarde dreigt in de komende eeuw te veranderen in een dystopisch oord: een plaats waar je niet wilt en kunt zijn. We zijn haar aan het ‘uitwonen’ en er is geen tweede ‘huis’ waar we daarna kunnen intrekken. Er is geen planeet B. (De auteur moet dan ook niets hebben van de krankzinnige plannen om werk te maken van het koloniseren van Mars.)

Reumer overtuigt als hij uitlegt waarom het niet evident is dat we de ernst van de problematiek tot ons laten doordringen en ernaar  handelen. Het besef van die ernst blijft vaak vaag en vertaalt zich maar slecht in daadkracht. Ten eerste: zo lang een probleem op afstand staat, ver van ons bed, blijven we het gemakkelijk bagatelliseren en gaan we onbekommerd door met ons leven. We nemen er kennis van – Wuhan, waar ligt dat? – maar betrekken het niet op onszelf. Iets zet ons pas op scherp als het dichtbij komt. Als het virus ons zelf dwingt om langdurig het bed te houden of een dierbare op een ic-afdeling doet belanden.

Ten tweede: het is ook verleidelijk de kop in het zand te blijven steken als een probleem zich pas in een moeilijk voorstelbare toekomst ten volle zal manifesteren. Vooral bij de klimaatverandering speelt de tijd als abstracte categorie een grote rol. Over tachtig jaar zal de aarde twee graden warmer zijn waarschuwen de wetenschappers, met alle gevolgen van dien. Maar wie dan leeft, wie dan zorgt. Over vier jaar zijn al weer de volgende verkiezingen en die moeten ook worden gewonnen. En over een half jaar willen we wel weer eens met het vliegtuig naar de zon. Hallo, we leven nu toch? En dan nog: hoe erg zijn die twee graden eigenlijk? Is de aarde in het verleden al niet veel warmer geweest?

Hereditas Nexus

Ten derde: de referentiekaders waarmee we bepalen wat voor ons normaal en aanvaardbaar is, verschuiven. We zijn onderhevig aan wat met een Engelse term het shifting baseline syndrome heet. Door die verschuiving merken we bijvoorbeeld het verlies van biodiversiteit niet eens op, laat staan dat we het kunnen betreuren. Er is geen kind dat met de kuifleeuwerik opgroeit, zoals Reumer vroeger, want die is in Nederland uitgestorven. En er is straks ook niemand meer die die vogel zal missen. We passen onze verwachtingen aan: een merel fluit ook mooi. En hebben ondertussen steeds minder in de gaten hoeveel armer het landschap in de afgelopen decennia is geworden. Elke volgende generatie vindt normaal wat voor de vorige nog ondenkbaar was.

Ten slotte: wat de aanpak van de grote wereldproblemen ook in de weg staat is de onzichtbaarheid ervan. Het weer voelen we elke dag aan den lijve, maar klimaatverandering nemen we amper waar – ze is er zonder dat we die direct zien of voelen. (Sterker: als er dan eens een paar weken strenge vorst is, kunnen we die hele klimaatverandering weer fijn ontkennen.) Ook een pandemisch virus blijft, de volle ziekenhuizen ten spijt, iets abstracts houden. Het bestaat, maar het is als een gevaar dat niemand ziet. Het is onder ons, maar niet als een concrete tastbare dreiging waarvoor je hard wilt weglopen. En wat de massa-extinctie van soorten betreft: het is dat we erover lezen, maar we merken er niets van. Erger: er sterven soorten uit waarvan we het bestaan niet eens wisten.

Veel minder overtuigd ben ik van Reumers centrale these in zijn essay: dat al die grote crises – met betrekking tot gezondheid, klimaat, biodiversiteit – uiteindelijk het “gevolg zijn van een onderliggende plaag: de menselijke overbevolking”.

“We zijn simpelweg met te veel,” houdt de bioloog ons voor. Het grote ‘succes’ van de soort homo sapiens – vanaf de Industriële Revolutie gingen het aantal exemplaren ervan exponentieel omhoog tot de 7,8 miljard van tegenwoordig – is totaal niet meer te rijmen met de draagkracht van de aardkloot.

Dat ‘simpelweg’ is me echter veel te simplistisch. Alsof het aantal mensen op zich al een afdoende verklaring geeft voor de staat van crisis waarin de aarde zich bevindt. Volgens Reumer is de overbevolking de olifant in de kamer. Maar in zijn verlangen deze oorzaak op de voorgrond te plaatsen, ontneemt hij zichzelf en ons het zicht op de economisch-normatieve en machtspolitieke oorzaken die minstens zo belangrijk zijn. Het gaat er niet alleen om dat we met te veel zijn op de wereld, maar dat we kennelijk niet in staat zijn er op een goede manier te zijn, dus om hoe we deze aarde bevolken. Hoe we met elkaar samenleven, hoe we ons economieën inrichten, door welke waarden we ons willen laten leiden, hoe we de rijkdommen van de aarde beheren en verdelen, of we ons willen laten regeren door geld, macht en de eindeloze begeerte naar meer, of dat we onze verlangens afstemmen op wat de natuur aan kan en van ons vraagt – aan dit soort vragen komt Reumer in zijn essay niet of nauwelijks toe. Maar de antwoorden daarop lijken me vooralsnog veel bepalender voor de vraag of we een uitweg uit de mondiale crises zullen vinden dan een strikte bevolkingspolitiek die gericht is op het terugdringen van het vervangingsgetal (het aantal gemiddelde nakomelingen dat een vrouw baart).

Het is in dit verband bijvoorbeeld tekenend dat Reumer een file van zeventien kilometer (tussen Weert en Eindhoven) in verband brengt met overbevolking en niet met een totaal op hol geslagen mobiliteitssysteem dat we met zijn allen ‘normaal’ zijn gaan vinden. Bijkomend effect is dat hij zo – waarschijnlijk ongewild – die normaliteit in stand houdt en legitimeert. Niet de auto zelf én dat we er zoveel gebruik van willen en moeten maken, is immers het probleem, maar ‘simpelweg’ dat er te veel mensen (met auto’s) zijn. Waarom niet de vanzelfsprekendheid van het autorijden zelf ter discussie te stellen in plaats van te verzuchten dat het veel prettiger rijden is als de snelweg een stuk leger zou zijn?

Het aanwijzen van de overbevolking als dé oorzaak van alle problemen zorgt er ook voor dat we licht vergeten dat de impact van mensen op die problemen totaal ongelijk is. Reumer laat met cijfers zien dat het continent Afrika tegenwoordig de grootste bijdrage levert aan de wereldbevolkingsgroei. Vervangingsgetallen van boven de 5 zijn geen uitzondering. En dat kun je met de auteur zeker dramatisch noemen. Maar de ecologische voetafdruk (de maat voor het beslag dat iemand op de aarde legt) van de gemiddelde westerling is vele malen groter dan die van de gemiddelde Afrikaan. Nee, het ene kind is het andere niet. Door te fixeren op het ‘teveel’ aan mensen op zich mist de auteur, en de lezer met hem, het drama van deze ongelijkheid.

Al met al overheerst bij Reumer een eenzijdig demografisch perspectief – een perspectief waarmee hij zaken zichtbaar (en de olifant in de kamer bespreekbaar) maakt, maar dat verabsoluteerd ook kampt met grote blinde vlekken en juist kwesties aan het oog trekt.

Door zich te veel te laten leiden door het ‘teveel’ aan mensen op onze ernstig zieke aarde is zijn diagnose daarom niet accuraat en krachtig genoeg. En misschien is het dan ook niet toevallig dat we het uiteindelijk moeten doen met een schamele conclusie en een slap, generiek toepasbaar medicijn. “Een kindje minder, kortom, kan geen kwaad,” luidt de slotzin van zijn essay. Voor iemand die bekommerd is om de mens en zijn planeet A waarvoor geen alternatief bestaat, is dat in alle opzichten te weinig.

Voor het eerst gepubliceerd op De Leesclub van Alles


Laat hier je reactie achter:

1 reactie op “Teveel

  1. Cyril Lansink is niet overtuigd van de centrale these in het essay van Jelle Reumer dat ‘de menselijke overbevolking’ de onderliggende oorzaak is van zo’n beetje alle crises waar de wereld mee te kampen heeft en verwijt Reumer dat hij te weinig oog heeft voor de ‘economisch-normatieve en machtspolitieke oorzaken’ hiervan.

    De pot verwijt de ketel, zou ik zeggen. Eindelijk is er iemand die het lef heeft om iets ter sprake te brengen dat al decennia door de goegemeente – zowel die van links als die van rechts – wordt genegeerd . . . en dan wordt hem eenzijdigheid verweten.

    Nee, niet Jelle Reumer is eenzijdig, de mensen die de negatieve effecten van een steeds maar toenemende (wereld)bevolking systematisch verzwijgen, díe zijn eenzijdig.

    Niemand ontkent de rol van dubieuze economische en politieke praktijken bij de vele rampen die deze wereld treffen. Maar dat er een grens is aan het aantal mensen dat planeet aarde op een fatsoenlijke manier kan herbergen, is een feit. Het wordt hoog tijd om dat eens onder ogen te gaan zien.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.

Boeken van deze Auteur: