"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

The Cutting Edge of the Poet’s Sword. Muslim Poetic Responses to the Crusades

Vrijdag, 15 februari, 2019

Geschreven door: Osman Latiff
Artikel door: Gert Borg

Geschiedschrijving middels poëzie

[Recensie] In de Arabistiek is het een recente ontwikkeling: het idee dat de Arabische poëzie een rol zou kunnen spelen bij de bestudering van de Arabische geschiedenis. Voor onze opvatting over poëzie lijkt dit een vreemde gedachte. Arabische poëzie geldt immers als bloemrijk, exotisch en ‘oriëntaals’. Deze kwalificaties doen de Arabische poëzie echter geen recht.

Poëzie heeft in de Arabische wereld een andere traditie en een andere plaats in de samenleving dan bij ons het geval is. Terwijl in het Westen poëzie vaak een enigszins marginaal bestaan lijkt te leiden naast andere mainstreamvormen van culturele expressie, is de Arabische poëzie het middelpunt van het culturele erfgoed en ook de enige culturele expressie die van oorsprong Arabisch is: zo lagen de strakke vormen van rijm en metrum al vast in de zesde eeuw na Christus, dus nog voor het begin van de islam. Diezelfde rijmen, metra en ook beeldspraak vinden we nu nog terug, zelfs in het werk van Ahlâm al-Nasr, de dichteres die recent uitdrukking gaf aan het abjecte gedachtegoed van Islamitische Staat (IS).

De thematische rijkdom van de Arabische poëzie is ongekend: van liefdesgedichten, natuurbeschrijvingen, gedichten over of naar aanleiding van drinkgelagen, monumentale herdenkingsgedichten voor overledenen tot ironische gedichten, jacht- en tuingedichten en mystieke poëzie die vaak een bijna erotische ondertoon heeft. Kortom: alles kan. Bepalend voor het scheppen van een gedicht is vaak een concrete gebeurtenis waarover de dichter een standpunt heeft of die hij extra glans wil verlenen. Een Nederlands voorbeeld is een gedicht van de neerlandicus en professor B.H. Lulofs (1787-1849). In een lang gedicht prijst hij de Groningse studenten voor hun inzet bij de Belgische Opstand, als ze zijn teruggekeerd na de Tiendaagse Veldtocht in 1831.

Hoewel er vrijwel niets gebeurd is, en Lulofs zelf op geen enkele manier getuige was van deze non-gebeurtenis, geeft hij hoog op over hun moed en trouw. Het is juist in de Arabische gelegenheidspoëzie dat we vaak de persoonlijke houding van een dichter terugzien ten aanzien van een belangrijke gebeurtenis in zijn omgeving. Daar komt nog eens bij dat niet alleen professionele dichters het woord voerden, maar zeker ook vooraanstaande personen in de samenleving. Deze gelegenheidspoëzie is de bron van waaruit Osman Latiff de gebeurtenissen, de reacties daarop en de persoonlijke opvattingen daarover wil beschrijven.

Boekenkrant

In deze studie van Latiff zijn we getuige van twee eeuwen geschiedenis van de Oriënt: van het begin van de elfde tot het begin van de dertiende eeuw, de tijd van de kruisvaarders. Alleen al daarom is dit boek relevant: het is één van de weinige studies naar de visie van de toenmalige Arabische bevolking op een onderwerp dat in de westerse geschiedenisboeken uiterst eenzijdig en bevooroordeeld wordt beschreven. Hoe maakten Arabieren deze roerige periode mee?

Latiff wil met zijn boek bijdragen aan de kennis in het Westen over de invloed die de kruistochten hadden op het Midden-Oosten en de reactie die deze gewapende strijd opriep bij de Arabische en islamitische bevolking in Syrië en Palestina. In zijn inleiding geeft hij een zorgvuldig overzicht van de verschillende thema’s in het boek en van hun onderlinge samenhang: historiografie, de bijzondere positie van Jeruzalem, het intellectuele klimaat onder Salâh al-Dîn (Saladin, 1138-1193) en Nûr al-Dîn (van 1147-1174 heerser over Syrië) en de opleving van de soennitische islam in de twaalfde eeuw in dat gebied.

Het gebruik van Arabische gedichten als bron voor de beschrijving van deze geschiedenis is nieuw, met name om hun politieke en ideologische boodschap. Latiff is zich ervan bewust dat hij een hindernis moet nemen. Daarom gaat hij nader in op de betekenis van historiografie enerzijds – denk daarbij vooral aan kronieken – en poëzie anderzijds. Hij wijst erop dat aan beide tekstsoorten bezwaren kleven: kronieken zijn niet per se objectiever dan andere bronnen. Gedichten, daarentegen, bieden een flexibel medium voor een dichter die zich in de openbaarheid wil uiten over contemporaine gebeurtenissen tegenover een publiek dat, net als hij, bekend is met die werkelijkheid. Daarnaast biedt poëzie de gelegenheid om gevoelens van verlies, verontwaardiging, spijt en ambitie te verwoorden. Anders gezegd: kronieken wekken de schijn een objectief beeld van de geschiedenis te geven, terwijl de bewuste subjectiviteit van poëzie onbedoeld laat zien hoe er op een historische gebeurtenis concreet gereageerd wordt. Juist de sentimenten die in poëzie naar voren komen, spelen in het onderzoek van Latiff een centrale rol.

Bij het verzet van de lokale bevolking tegen de kruisvaarders, en met name de uiteindelijke herovering van Jeruzalem, speelt het begrip jihâd een belangrijke rol als motivatie onder moslims om de kruisvaarders te verdrijven. Uiteraard gaat Latiff in op dat begrip, dat in het huidige islamdebat beladen is en waarover veel is geschreven. Latiff beperkt zich tot een definitie van jihâd in de tijd waarover zijn betoog gaat; wellicht een verstandige keuze, ook al speelt, naast jihâd, een kernbegrip als Salîbiyyûn (kruisvaarders) nog steeds een prominente rol in het narratief van extremistische islamitische groeperingen.

De Eerste Kruistocht (1095-1099) vond plaats op een moment dat het Midden-Oosten politiek en militair verzwakt was door onderlinge twisten. Het centrale gezag over Syrië en Palestina bevond zich weliswaar nog in Bagdad onder het Abbasidische kalifaat, maar feitelijk waren lokale heersers in verregaande mate zelfstandig. In de poëzie, die in deze periode moest oproepen tot de strijd, domineerde dan ook het thema van de solidariteit met medemoslims die gedwongen werden het juk van de christelijke aanvallers te dragen. Aanvankelijk werd zowel de bevolking alsook de heersende klasse aangespoord tot solidariteit met medemoslims door in te spelen op sentimenten. Twee thema’s waren dominant: het lot van moslimvrouwen en -meisjes die hun eer verloren onder de wrede Franken, en verwijzingen naar de plicht om als moslims voor elkaar op te komen. Latiff citeert de volgende verzen waarin deze thema’s genoemd worden. Ze zijn van de hand van de dichter Abîwardî (1064-1113) en ze zijn gericht aan diverse machthebbers in het gebied, vooral aan de Abbasidische kalief al-Mustazhir in Bagdad: “When blood has been spilt, when sweet girls must for shame hide their lovely faces in their hands!” (69, vertaling van Latiff) En dan dit vers, dat de algemene lethargie moest doorbreken: “This is war, and he who lies in the tomb at Medina [1] seems to raise his voice and cry: ‘O sons of Hâshim [2]’.” (72) Om de Arabische legers zelfvertrouwen te geven verwijst de dichter naar het roemruchte verleden van de islamitische militaire kracht: “O Sons of Islam, indeed behind you are battles in which heads rolled at your feet.” (72) Om het sacrale karakter van de strijd te beklemtonen moet natuurlijk de desecratie van de heilige plaatsen worden beklemtoond. Een anonieme dichter beschrijft waar men tegen op moet treden, waarbij hij naar alles verwijst wat moslims in het christelijk geloof afkeuren: “How many a mosque has been made into a monastery, with a crucifix erected on its mihrâb [3], the blood of pigs is suitable for it and Qur’âns have been burned under the guise of incense.” (76) Verzen als deze en de talrijke andere die Latiff aanhaalt kunnen bijna geen ander effect hebben gehad dan dat ze de moslimbevolking op scherp hebben gezet om de strijd tegen de kruisvaarders aan te gaan en hen te verdrijven uit dit gebied.

In 1169 komt in Caïro Saladin aan de macht als vizier (minister) van de Fatimiden. Hij realiseert zich dat het gebied door de aanwezigheid van de Franken wordt gedestabiliseerd en zet tegen de kruisridders een succesvolle veldtocht in die resulteert in de bevrijding van de steden Damascus (1174), Aleppo (1183) en Tiberias (1187). Nadat hij in Hattin de grote veldslag tegen de kruisvaarders in zijn voordeel heeft beslist, volgt de inname van Jeruzalem (1187). Daarmee heeft hij de macht en de invloed van de kruisvaarders gebroken, het gebied onder zijn bewind gestabiliseerd en – wat voor de moslims het belangrijkste is – de stad Jeruzalem weer toegankelijk gemaakt voor de moslims en de andere twee monotheïstische religies. De opluchting hierover klinkt door in de volgende dichtregel: “So if the light of Islam is darkened then what comes from you will be like the sun to brighten it.” (101) Beeldend is ook: “And Salâh al-Dîn rose up to annihilate the shirk [4] with the collars at the necks of the kings becoming the blades of his swords.” (102)

De periode waar het hier over gaat heeft op haar beurt ook weer bijgedragen aan de Arabische poëzie in die zin dat er nieuwe beelden zijn ontstaan die een eigen leven zijn gaan leiden als poëtische thema’s: het beeld van de christen als the Other bijvoorbeeld, een voorstelling die in positieve zin terugkeert in de mystieke Arabische poëzie. Het beeld van de door vroomheid geïnspireerde strijder is nieuw in de Arabische traditie en dat geldt ook voor de ontstane belangstelling voor de eschatologische aspecten van de islamitische leer, met name vanwege de rol die Jeruzalem in die voorstellingen speelt.

Latiff samenvattend kunnen we zeggen dat de Arabische poëzie in deze periode drie belangrijke functies had. Ze heeft gefungeerd als convergerende kracht op het moment dat er van eenheid en onderlinge solidariteit geen sprake was. Ook heeft ze als propagandamedium een mobiliserend effect gehad om een probleem op te lossen waarmee het Midden-Oosten zich op dat moment geconfronteerd zag en tenslotte heeft de poëzie ertoe bijgedragen vastberaden en doelbewuste leiders, zoals met name Saladin, voor te stellen als heldhaftige strijders voor de islam. De poging van Latiff om te laten zien dat de Arabische poëzie als bron voor de periode van de kruistochten te gebruiken is, mag in verregaande mate geslaagd genoemd worden. Dit voorbeeld krijgt ongetwijfeld navolging.

Noten

1 De profeet Mohammed.
2 De stamvader van de Abbasiden.
3 Gebedsnis in de richting van Mekka.
4 Het polytheïsme, immers God de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.

Eerder verschenen in Vooys