"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

The Figure of the Animal in Modern and Contemporary Poetry

Vrijdag, 4 juni, 2021

Geschreven door: Michael Malay
Artikel door: Pauw Vos

Het dier als poëzie: een andere manier van zijn

[Recensie] Aan het einde van het eerste hoofdstuk van L’Animal que donc je suis (2008) introduceert en analyseert Jacques Derrida het prachtige neologisme ‘l’animot’. (41) De combinatie van dier en woord (du mot ‘animal’) herinnert ons eraan dat de term ‘dier’ niet meer is dan een concept, een mot. Het woord animot doet verder denken aan het Franse meervoud van dier, animaux. Hierdoor wijst het ons er tegelijkertijd op dat het woord dier een simpele categorisatie is die een enorme hoeveelheid levende wezens in zich draagt. Met animot herinnert Derrida ons eraan dat de (tekstuele) relatie tussen mens en dier vele malen ingewikkelder is dan we in eerste instantie misschien geloven.

In zijn boek The Figure of the Animal in Modern and Contemporary Poetry probeert Michael Malay, docent in literatuur en environmental humanities aan Bristol University, specifiek dit soort aandacht te geven aan een verscheidenheid van dieren zoals ze bestaan in de poëzie van Marianne Moore, Elizabeth Bishop, Ted Hughes en Les Murray. Met een zorgvuldige en analytische blik onderzoekt Malay hoe deze dichters hebben gepoogd om dieren te representeren. Hij kijkt niet alleen naar de rol die poëtische taal hierin speelt, maar besteedt ook aandacht aan de ethische vraagstukken die hierbij komen kijken. Het boek probeert vast te stellen of er iets specifieks is aan de relatie tussen dieren en poëzie. Geeft poëtisch denken over dieren ons de mogelijkheid de verstandhouding tussen mens en dier anders te zien?

Malays interesse in deze vraag komt voort uit J.M. Coetzees The Maine Woods (1864). De afstandelijke wetenschappelijke houding waarmee Thoreau zijn zoektocht naar een eland begint wordt verstoord wanneer hij er daadwerkelijk een vindt en doodt. Het villen van de eland maakt hem bewust van de lichamelijkheid van het dier en van de emoties die hij voelt bij het verlies van een levend dier. Door vervolgens nauwkeurig naar het figuur van het dier te kijken in verschillende gedichten, weet Malay duidelijk te laten zien dat het juist gedichten zijn die vorm kunnen geven aan deze ‘poëtische’ ervaringen. Hij legt uit dat door middel van metaforen en vergelijkingen of, bijvoorbeeld, door een nadruk op geluid en ritme, poëzie een andere vorm van verbintenis met het dier aanbiedt. Op deze manier weet hij kritisch naar zowel het letterlijke als het figuurlijke dier te kijken en de complexe verstrengelingen die dit oplevert.

De vier dichters die centraal staan in het boek lijken in eerste instantie enigszins arbitrair gekozen. Zeker in relatie tot de titel van het boek (… Modern and Contemporary Poetry) roept het vragen op. Murrays Translations from the Natural World is de meest recente bundel die wordt besproken en deze werd gepubliceerd in 1992. Hedendaagse dichters zoals de Engelse Alice Oswald of de Amerikaanse Juliana Spahr hadden een interessante draai kunnen geven aan Malays onderzoek. In de intelligente bespreking van verschillende gedichten wordt echter duidelijk dat deze dichters Malay juist de mogelijkheid geven om een goede analyse van het dier in dichtvorm te geven. Elk van de poëten lijkt op zijn manier te erkennen dat het dier altijd ongrijpbaar zal zijn maar erkent ook dat dit juist onderdeel van het poëtische is. De interactie tussen de kracht en de grenzen van poëzie in relatie tot het dier is wat de dichters samen lijkt te brengen voor Malay.

Het boek begint met een precieze en genuanceerde bespreking van de poëzie van Bishop en Moore. Het werk van deze twee dichteressen is al vaker samen bekeken, maar door naar hun verbeelding van dieren te kijken weet Malay toch interessante nieuwe inzichten te geven. Beiden zochten naar een manier van schrijven over dieren die geen meesterschap impliceert, maar het dier in zijn waarde laat. Door te kijken naar de wisselwerking tussen ‘the homely’ en ‘the wild’ in het werk van zowel Bishop als Moore laat Malay zien hoe representatie in taal altijd een poging is om het dier te domesticeren, terwijl het tegelijkertijd de inherente andersheid van dat dier erkent ten opzichte van het menselijke denken. Moores gebruik van ‘oblique metaphors’ in een uitgebreide lezing van The Jerboa brengt prachtig aan het licht hoe Moore de spanning tussen het huiselijke en het wilde toepast in haar werk. Een doordachte bespreking van Bishops The Fish werkt als een poëtische berisping van ecologisch solipsisme: het geloof dat we de wereld ‘daarbuiten’ nooit zullen kennen omdat het altijd vervormd zal zijn door het ‘scratched isinglass’ (71) van ons subjectieve kijken. Volgens Malay laat de spreker van The Fish ons een andere, meer open houding zien die ruimte maakt voor de blik van het dier. Het gedicht geeft een plaats aan vragen die misschien niet beantwoord kunnen worden. Wat ziet de vis als het naar de spreker kijkt? Hoe ervaart de vis deze wereld?

Pf

Via Hughes’ jaguars en zijn mythopoëtische gedichtenbundel Crow (1970) geeft Malay ons vervolgens inzicht hoe geluid en metrum een vorm kunnen geven aan het dier in de poëzie. Volgens Malay werkt Hughes met een “verbal sensuousness in his attempts to figure the animal in verse, a rhythmic tactility by which he tries to place the reader in contact with nature”. (99) Door dit vervolgens kundig te verweven met het concept van Gilles Deleuze en Félix Guattari over becoming-animal, weet Malay overtuigend te laten zien hoe de gedichten zelf dier worden. In het gedicht The Unknown Wren, bijvoorbeeld, neemt de taal zelf bepaalde eigenschappen van de vogel die het beschrijft over: ‘a “blur of throbbings”, a “battle-frenzy”, a “transfiguration”’. (114) Het gedicht roept de nerveuze energie van een winterkoning op, in plaats van een accurate, grammaticale beschrijving van de vogel zelf te geven. Door echter te kijken naar de historische en psychologische omstandigheden waarin Hughes zijn gedichten schreef, weet Malay de oppositie tussen mens en dier verder te problematiseren. De dualiteit tussen een pure oer-natuur en de hedendaagse, geïndustrialiseerde wereld loopt als een rode draad door het werk van Hughes. Zijn gedichten laten het verlangen naar zo’n pure wereld zien, maar ook de onmogelijkheid om daar ooit aan te komen. In zijn besprekingen blijft Malay consequent heel bewust van de verbinding tussen het letterlijke en het imaginaire dier. Dit stelt hem in staat om een gelaagde analyse te geven van Hughes’ werk. Aan de ene kant loopt Malay niet het gevaar om de zaken te versimpelen door ecologie als enkel een verlenging van cultuur te zien, een interpretatie die Hughes’ interesse in het biologische dier zou negeren; aan de andere kant stelt het Malay in staat om kundig naar de beleving en verstrengeling van zowel natuur als geschiedenis te kijken.

De laatste, en misschien ook wel meest controversiële, dichter die Malay bespreekt is de Australische Murray en dan met name zijn collectie Translations from the Natural World. Hierbij focust Malay op het idee van translation, en wat het betekent om te spreken voor een ander dier. Is dit mogelijk zonder de stem van het dier te temmen? Een van de manieren die de poëzie van Murray lijkt aan te reiken is het idee van “animals as fellows, and to what extent this perspective may be peculiarly, if not exclusively, enabled by poetry”. (160) Met dit idee als basis traceert Malay vervolgens twee manieren van vertalen die Murray toepast. De eerste strategie, ‘translation by analogy’ werkt door de vertelling van iets wat we niet kennen in de termen van hetgeen waar we wel mee bekend zijn. (164) De tweede methode, ‘wild translation’, poogt via een andere route de stem van het dier te vertalen; het imiteert andersheid door naast het gebaande pad van grammatica te lopen. Op deze manier weten Murrays vertalingen het gevoel te vangen dat we in dezelfde wereld als het dier leven, maar tegelijkertijd compleet ergens anders zijn. De ethische vraagstukken die verbonden zijn aan Murrays geloof dat hij voor dieren kan spreken, worden aandachtig besproken door te kijken naar Murrays katholieke achtergrond en zijn interesse in de cultuur van de Australische Aborigines.

Een van de grootste sterktes die Malay toont in zijn lezingen van de verschillende gedichten, is de manier waarop hij de theorieën en concepten uit de poëzie zelf voort laat komen. Zijn conclusie is bijvoorbeeld gestructureerd naar Wallace Stevens’ Thirteen Ways of Looking at a Blackbird. Dit betekent wel dat het boek bij tijden enigszins onduidelijk over kan komen en het had misschien baat gehad bij een sterker geformuleerd kader. Malays denkwijze is scherp en associatief, wat goed werkt bij een bespreking van gedichten, maar als gevolg heeft dat het boek soms nogal doelloos overkomt. Waarom het belangrijk is om op deze poëtische manier naar dieren te kijken wordt verder niet beargumenteerd. Juist in een epoch dat vernoemd is naar de verregaande impact die de mens heeft op deze planeet, zouden Malays slimme en complexe lezingen hulp kunnen bieden. Aan de andere kant maakt Malay ook duidelijk dat poëzie
juist gaat om wat niet te vangen is. In zijn conclusie stelt hij: “Poetry’s electric being is the antithesis of twomindedness. It is a realm where apprehension may come before comprehension, feeling before sense, recognition before understanding, and where a creature might be seen in thirteen different ways”. (223) Door het dier in de poëzie het woord te geven, weet Malay op overtuigende wijze een andere manier van zijn in de wereld over te dragen.

Eerder verschenen in Vooys