"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Tijd van onbehagen

Zondag, 25 maart, 2018

Geschreven door: Ad Verbrugge
Artikel door: Arnold Heumakers

Het omkeren van de kwaal is de remedie

[Recensie] Nietzsche noemde de filosofen ooit de ‘artsen van de cultuur’, maar eigenlijk past die benaming beter bij cultuurcritici. Lees je hun geschriften, dan waan je je al gauw in de spreekkamer: altijd is er sprake van gezondheid en ziekte, van diagnose en remedie. Dat geldt ook voor Tijd van onbehagen van de aan de VU docerende filosoof Ad Verbrugge, een bundel filosofische essays over een cultuur op drift.

De moderne cultuurkritiek kent sinds de Verlichting een rijke traditie, waarin voortdurend dezelfde thema’s terugkeren: verlies van religieuze zingeving, toenemende vervreemding, dreigende desintegratie, oprukkend nihilisme, de macht van het geld, de technologie die de mens boven het hoofd groeit. Tel je alle kwalen bij elkaar op, dan mag het een wonder heten dat we er nog zijn als beschaving. Maar ook wordt duidelijk dat alle remedies kennelijk vergeefs zijn geweest, want de ziekte is niet alleen nooit verdwenen maar, als we de opeenvolgende cultuurcritici mogen geloven, ook nog verhevigd.

Er bestaan slechtere redenen om een genre de rug toe te keren. Toch heeft de cultuurkritiek ook haar attracties. Het is een plek waar we, als schrijver en als lezer, stoom kunnen afblazen, én het is een plek van zelfkennis. Wie we zijn en in wat voor wereld we leven – ziedaar enkele van de grote vragen waarop een cultuurcriticus antwoord probeert te geven, gedreven door acuut onbehagen. Daarbij komt dat de cultuurkritische diagnoses bijna altijd juist zijn, ze vertegenwoordigen misschien niet de hele waarheid, maar wel een belangrijk deel ervan.

Dat geldt ook voor de diagnoses van Ad Verbrugge. De overschatting van de menselijke vrijheid en autonomie, de verwaarlozing van het kwaad (dat óók in onszelf huist), de manipulatie van onze behoeften door markt en techniek, de afgenomen gemeenschapszin, de rampzalige gevolgen van schaalvergroting en centralisatie, de illusies van de multiculturele samenleving, de afschuwelijke ‘managers’, het bureaucratische monstrum ‘Europa’: bij wie wekken deze zaken niet een schok of schokje van herkenning?

Pf

Maar als het goed is proberen cultuurcritici hun bezwaren ook nog in een groter verband te plaatsen. Ze komen vaak met één centraal verschijnsel dat alles verklaart of op z’n minst de belangrijkste symptomen samenvat, en omdat iedereen dat op zijn eigen manier doet, verzekeren ze zich daardoor van een plaatsje in het geheugen van het nageslacht. Bij het ‘verraad der klerken’ hoort Julien Benda, bij de ‘opstand der horden’ José Ortega y Gasset, Christopher Lasch is de man van de ‘cultuur van het narcisme’, Neil Postman van het ‘dodelijke’ televisie-amusement.

Hoe zal Verbrugge later herinnerd worden? Het ‘onbehagen’ uit zijn titel lijkt me te vaag en te algemeen om in het geheugen te blijven haken, maar ook in de rest van het boek ontbreekt de pakkende formulering. Stijl is sowieso niet zijn fort, getuige de vele evenwel’s en doch’s, de wijdlopige betoogtrant en academische frasen als “Wij zullen deze innerlijke logica eerst kort en tentatief uiteenzetten, om haar vervolgens nader te concretiseren”.

Wat zijn diagnoses wèl hebben, en van een filosoof had ik ook niet anders verwacht, is consistentie. De essays in Tijd van onbehagen hangen niet van oprispingen en losse flodders aan elkaar. Zo is een van zijn belangrijkste bezwaren tegen de moderne tijd dat er zo veel ‘geabstraheerd’ wordt: de ‘individuele vrijheid’ (zoals vastgelegd in de mensenrechten) houdt geen rekening met de concrete leefwereld die haar pas mogelijk maakt; managers leiden een bedrijf zonder ook maar een idee te hebben van wat er op de werkvloer gebeurt; de ‘multiculturele samenleving’ vergeet dat een samenleving culturele eenheid behoeft; ‘Europa’ manifesteert zich als een pseudo-staat terwijl de bijbehorende Europese natie niet bestaat.

Met zijn afkeer van abstractie en zijn nadruk op het concrete situeert Verbrugge zich in het filosofische kielzog van Hegel, Nietzsche en Heidegger, denkers met wie hij ook een verkwikkend gebrek aan soft moralisme deelt – pacifisten raad ik aan het door weinig illusies gehinderde essay over ‘oorlog en vrede’ te lezen. Kritisch is Verbrugge daarentegen over Kant en over de hele Verlichting, al neemt hij de Verlichting ook in bescherming tegen hedendaagse fans die de christelijke wortels ervan trachten weg te poetsen.

En zo komen we langzaam maar zeker tot de kern van zijn cultuurkritiek. De ziekte van de moderne tijd is volgens Verbrugge dat we geen oog meer hebben voor de kapitale betekenis van ‘cultuur’, dat wil zeggen van de concrete leefwereld die tegelijk een ‘bezielde gemeenschap’ is. Alle gescherm met de ‘waarden van de Verlichting’ (bijvoorbeeld tegenover islamitische nieuwkomers) slaat nergens op zolang de cultuurgemeenschap ontbreekt, die deze waarden zou moeten dragen.

Dat zo’n cultuurgemeenschap nu ontbreekt, komt door de abstracties van diezelfde Verlichting, die wel bij de eisen van de markt aansluiten maar niet bij de noden van een bezielde cultuurgemeenschap. En het komt door de secularisatie. Ware bezieling kan namelijk enkel van de religie komen of van een soortgelijke vervangende instantie. Maar daar wringt de schoen: voor het in de privésfeer verdwenen christendom is niets in de plaats gekomen, afgezien van techniek, markt en consumentendom, omdat de verlichte opvatting van individuele vrijheid en autonomie geen ruimte laat voor de erkenning van ‘bovenindividuele machten’.

Nietzsche’s ‘dood van God’ heeft voor Verbrugge niets van zijn actualiteit verloren. Men beseft niet welke ver-strekkende consequenties eruit voortvloeien voor de cultuur, die bij gebrek aan bovenindividuele bezieling steeds meer plaats maakt voor egoïstisch eigenbelang en animaal materialisme. Over ‘zinloos geweld’ hoeft niemand zich meer te verbazen, legt Verbrugge uit; als product van ‘cultuurverlies’ is het symptomatisch voor de ‘zinloosheid’ van de hele moderne samenleving.

Erg verrassend klinkt het niet, en het is veel indrukwekkender verwoord door Frans Kellendonk in zijn roman Mystiek lichaam uit 1985. Of door Johan Huizinga in In de schaduwen van morgen uit 1935, om over Nietzsche zelf nu maar te zwijgen. Zoals gezegd: in de cultuurkritiek keren voortdurend dezelfde thema’s terug, inclusief een telkens toegenomen gevoel van urgentie. Het is altijd weer erger geworden en slechts een grondige mentaliteitsverandering kan ons nog redden. Of zoals Verbrugge het uitdrukt: “Alleen een fundamentele verandering van onze levenswijze kan iets veranderen aan het proces dat nu gaande is”.

Maar hoe moeten we onze levenswijze veranderen? Welke remedie vereist onze ziekte? Volgens Verbrugge moeten we de bovenindividuele bezieling zien terug te krijgen, die van onze verkommerende cultuur weer een vitaal geheel zal maken. Misschien kan de lege plek van het ‘heilige’ worden ingenomen door het ‘ontzagwekkende’ van de geschiedenis waarin we zonder er greep op te hebben zijn opgenomen. Ook klopt Verbrugge aan bij The Matrix en de daarin verbeelde strijd, vol offer-zin, tegen de ‘aardgeest’. Een andere mogelijkheid is wellicht het onverklaarbare wonder dát we überhaupt leven en denken – zonder dat erbij wordt gezegd hoe daar nu precies een culturele bezieling van te maken valt.

Duidelijk wordt wèl dat Verbrugge niets ziet in een negatief (anti-islam of anti-USA) gericht nationalisme. Uiteindelijk lijken zijn gedachten nog het meest de richting van het in Europa kwijnende christendom op te gaan. Het wordt weliswaar niet met zoveel woorden gezegd, maar ik moet me sterk vergissen of Verbrugge hoopt stiekem op een christelijke revival. Buiten Europa bloeit overal de religie, dus waarom niet ook bij ons?

De remedie bestaat, met andere woorden, uit een simpele omkering van de kwaal. Is het probleem dat de godsdienst is verdwenen? Laat die dan weer terugkeren! Bent u uw benen kwijtgeraakt? Laat ze weer aangroeien! Niets demonstreert beter het tekort van de cultuurkritische artsen en hun remedies, een tekort dat alles te maken heeft met hun zeer menselijke onvermogen om verandering te accepteren als wat zij is: de permanente toestand van de geschiedenis.

Eerder verschenen in NRC Handelsblad en op www.arnoldheumakers.nl/