"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Toon

Dinsdag, 21 november, 2017

Geschreven door: Kartien van der Loo-Van de Sande
Artikel door: Onbekend

De impact van een dodelijk arbeidsongeval

[Voorpublicatie] “Op een woensdagochtend wordt Toon van der Loo onwel bij het werk in een reactor. Hij raakt in coma en overlijdt. Zijn nabestaanden worstelen met de vraag waarom dit hem is overkomen. In dit openhartige boek vertellen zijn echtgenoot en zijn zwager hoe zij het arbeidsongeval en de nasleep ervan hebben beleefd en hoe ze er alles aan hebben gedaan om de gebeurtenis toch betekenis te geven.Ze vragen zich af waarom bedrijven en slachtoffers na een bedrijfsongeval haast als vanzelf in een juridisch gevecht belanden en waarom verzekeraars in zo’n geval geautomatiseerde brieven sturen en geen medeleven kunnen tonen.

Met een indrukwekkend staaltje omdenken stappen ze uit het conflict en gaan ze samen met Toons werkgever aan de slag om ongelukken als dit te voorkomen.” [Van de flaptekst]

Tot vanavond schat

Archeologie Magazine

[Karien van der Loo-van de Sande]
Woensdag 13 augustus 2014 is een dag die begint zoals altijd. Samen staan we op, ontbijten mijn man Toon en ik en we maken onze eigen lunchpakketjes. Ik drink nog een kop thee en Toon begint aan zijn wandeling met onze hond Tjendo. Iedere ochtend dezelfde route en kletsen tegen iedereen die hij tegenkomt.
Tjendo loopt altijd los. De riem heeft Toon wel altijd bij zich, maar vastmaken is er maar zelden bij. Ik pak mijn fiets en ga op weg naar mijn werk. Ik kom Toon met Tjendo tegen. Ik zeg ‘werk ze’ en ‘tot vanavond’.
‘Tot vanavond, schat’, zegt Toon. Dat dat zijn allerlaatste woorden aan mij zouden zijn, wist ik toen nog niet.
Op het moment dat mijn telefoon gaat, het is net na de lunchpauze rond half 2, besef ik nog niet dat dit gesprek mijn hele wereld op zijn kop zet. Het is een collega van Toon. Ze vertelt dat er een ongeluk is gebeurd. Hartslag, gereanimeerd en weer hartslag.
Het dringt niet tot mij door. Ik vraag haar of we het wel over de juiste persoon hebben. Ze begrijpt dat dit koud op mijn dak valt. Ik ga er vanuit dat Toon een hartinfarct heeft gehad.
Ik had een half uurtje geleden een collega naar huis gestuurd; ik kon het de rest van de middag wel alleen af. Het is niet zo druk in de brood- en banketwinkel waar ik werk. Maar daar sta ik dan.
Mijn baas gebeld of die naar de zaak kon komen en ondertussen help ik nog gewoon klanten. Dan realiseer ik me dat ik iemand moet bellen die me komt halen. Ik ben op de fiets en het duurt te lang voor ik daarmee bij het ziekenhuis ben. Mijn broer gebeld – voicemail, mijn zus gebeld – die is in Amsterdam haar zoon aan het over verhuizen. Mijn schoonzus gebeld, die stond in de supermarkt maar beloofde zo snel mogelijk te komen en ondertussen belt mijn broer terug. Huilend vertel ik hem dat Toon een hartinfarct heeft gehad. Hij rijdt alvast naar het ziekenhuis. En dan bel ik mijn zoon. Mitchel werkt op minder dan 1 kilometer afstand van waar zijn vader werkt. Hij weet nog van niets.
Mitchel heeft wel allerlei sirenes gehoord en een traumahelikopter gezien. Hij heeft geprobeerd om zijn vader te bellen en te appen maar hij kreeg geen gehoor. Ik vertel hem dat zijn vader onderweg is naar het ziekenhuis met een hartinfarct. Ook hij schrikt hier enorm van. Ik vraag hem om te beloven dat hij niet zelf naar het ziekenhuis rijdt, maar zich laat brengen door een collega. Ondertussen is mijn baas gearriveerd, zij neemt de winkel over. Nu is het wachten op mijn schoonzus. Dus ik ga rennend de parkeergarage in. Van welke kant komt ze? Geen idee dus op en neer rennen en uiteindelijk zie ik haar komen. Vlug stap ik in en zijn we op weg naar het ziekenhuis.

[Patrick van de Sande]
Om 2 uur heb ik een lunchafspraak in het dorp waar ik woon, in Best. Een gesprek met Bert uit het noorden van het land over een langslepende kwestie bij een klant van mij. We hebben afgesproken bij Quatre Bras, vlak naast de A2. Nog snel even douchen en dan ga ik naar de afspraak. Klaar om te vertrekken pak ik mijn telefoon en zie dat ik drie gesprekken van mijn zus heb gemist. Een bericht geeft aan dat de voicemail is ingesproken. Vreemd. Ik luister de voicemail af en hoorde mijn zus volledig overstuur vertellen dat er ‘iets ergs’ met Toon ‘Hij heeft het aan z’n hart gekregen op het werk. Ze hebben me gebeld van het werk. En ik sta hier alleen in de winkel. Ze komen mij aflossen en dan kom ik naar het ziekenhuis. Hij ligt in het Cathrien.’  Huilend wordt de verbinding verbroken.
Ik bel direct Karien. Ze vertelt weer dat er iets met Toon z’n hart is. Ik zeg dat ik meteen naar het ziekenhuis ga. ‘Wacht nog maar even met ons moeder in te lichten’, zegt ze. ‘Hilde komt mij hier ophalen en er is iemand onderweg om mij af te lossen in de winkel. Ik kom eraan.’ Ik vertel mijn vrouw Alia het slechte nieuws en we stappen direct in de auto en rijden naar het nabijgelegen Catharina Ziekenhuis in Eindhoven.
Het ziekenhuis ligt op 10 minuten rijden van ons huis. Onderweg bel ik mijn afspraak Bert dat ik wat later ben. Hij neemt niet op. Dus ik spreek z’n voicemail in. In een waas denk ik dat het wel zal meevallen met Toon. Toon is immers hartpatiënt. Hij heeft in het Catharina Ziekenhuis een open-hart-operatie ondergaan, heeft omleidingen gekregen en is eerder gedotterd.
Aangekomen bij de spoedeisende hulp van het Catharina Ziekenhuis stappen mijn vrouw en ik uit de auto. Ik zie een bericht op mijn telefoon van mijn lunchafspraak: ‘Patrick, wens jou sterkte met jouw zwager. Zal ik in Best op jou wachten? Gr. Bert.’ Terwijl ik het ziekenhuis binnenloop app ik: ‘Dank je. Ik laat je over 15-20 min meer weten.’
Door de schuifdeuren linksaf naar de balie van de spoedeisende hulp. Samen met mijn vrouw Alia meld ik me als familie van de heer Van der Loo die zojuist binnengebracht moet zijn. ‘O, komt u maar even mee’, is het antwoord van de verpleegster achter de balie. We gaan door de deur en worden naar de familiekamer geleid. Dat voelt niet goed. We nemen plaats in zo’n typische kamer: troosteloze stoelen, half licht, half duister, een koffieautomaat in de hoek. Een ‘cozy’ bedoelde wachtkamer vaak aangevuld met Sansevieria’s omdat die lang zonder water kunnen. Enfin, de bedoeling van zo’n kamer is dat je je met de familie even kunt afzonderen.
Alia en ik zijn de eerste familieleden die arriveren. In de familiekamer maken we kennis met twee collega’s van Toon die achter de ambulance zijn aangereden. Ze vertellen direct dat er sprake is geweest van een ongeluk. Een ernstig ongeluk in een reactor. Toon is enige tijd zonder zuurstof geweest. Ze weten niet hoe lang. Ik ben even verdoofd. Verdomme! Het is helemaal zijn hart niet. Het is een ongeluk!
Maar beseft Karien dat wel als die zo meteen arriveert? Want die zei toch dat er iets met Toons hart was?
In de kamer naast de familiekamer zijn de artsen volop bezig om Toon te helpen. We mogen er niet bij. Ik vraag door aan de collega’s wat er dan gebeurd is. Ze spreken over een groot ongeluk. Een collega van Toon ligt in een ander ziekenhuis. Er was heel veel politie, brandweer en ambulance aanwezig. Maar liefst twee traumahelikopters waren geland bij het bedrijf. Het valt mij op dat de collega’s best zwijgzaam zijn. Ze geven antwoord op mijn vragen maar vertellen tegelijkertijd niet veel spontaan. Voelen zij meer? Weten zij iets meer? Ik merk dat het ongeval grote impact heeft op hen, hun gezichtsuitdrukking is veelzeggend. Langzaam maar zeker wordt het duidelijk: het is een heel ernstig arbeidsongeval en Toon is er slecht aan toe.
Karien en zoon Mitchel zijn onderweg naar het ziekenhuis en ook de rest van de familie is onderweg. Intussen vraag ik me weer af of Karien wel weet dat het een bedrijfsongeluk is. Ik verlaat de familiekamer en besluit buiten op de parkeerplaats te wachten op Karien.
Karien arriveert samen met Hilde, de vriendin van mijn broer John. Karien stapt uit. Ik zie dat ze  rechtstreeks van haar werk komt. Ze heeft haar bruine bakkersschort met oranje letters nog aan; Bakkerij van Heeswijk. Ze stond deze ochtend in het filiaal in Meerhoven, een nieuwbouwwijk van Eindhoven. Karien komt huilend naar me toe. ‘Hoe is het met Toon?’ Ik zeg huilend: ‘Karien, het is een ongeluk. Toon heeft een ongeluk gehad op z’n werk. Het is helemaal zijn hart niet. Het is niet goed. Het is niet goed.’ Gearmd lopen we samen naar binnen. Bij binnenkomst worden we direct begeleid naar de familiekamer.

[Karien van der Loo-van de Sande]
Bij het ziekenhuis aangekomen staat mijn broer Patrick me al op te wachten. Hij vertelt me dat Toon geen hartinfarct heeft gehad, maar dat er een arbeidsongeval is gebeurd. Toon en een collega zijn tijdens werkzaamheden aan een reactor onwel geworden.
Hier schrik ik enorm van. Ondertussen ben ik op de EHBO. Mitchel is inmiddels ook gearriveerd. Al vrij snel komt er een arts, we mogen heel even bij Toon gaan kijken. Daar ligt mijn grote liefde te vechten voor zijn leven. Dit ziet er niet goed uit. Hij reageert nergens op. Hier schrikken mijn zoon Mitchel en ik enorm van. Zodra hij enigszins stabiel is, wordt hij overgebracht naar de intensive care. Er wordt nog even getwijfeld welke IC maar omdat hij niet met hartklachten werd binnengebracht, wordt het de gewone IC. Twee collega’s van Toon vertellen me wat er is gebeurd. Na dit aangehoord te hebben wordt me al heel snel duidelijk dat Toon en zijn collega Tonny waarschijnlijk onwel zijn geworden door het inademen van argongas. Dit is zwaarder dan zuurstof. Ze waren aan het werk in een reactor. Dat is eigenlijk een soort silo van 2 meter doorsnee en 3 tot 4 meter diep. De reactor was al enige tijd buiten gebruik.
Op de IC gaan ze proberen om Toons lichaamstemperatuur onder de 32 graden te brengen, dan hoeven zijn organen niet zo hard te werken. Al heel snel dreigt hij onder die temperatuur te gaan. Dus dit protocol wordt heel snel losgelaten. Hij krijgt vocht en medicijnen maar zijn lichaamwaardes blijven schommelen.

Wij kunnen niks voor hem doen, alleen afwachten. We besluiten om naar huis te gaan. De directeur en de HR-manager willen even langskomen. Ook deze mensen hebben het zwaar. Zij vertellen ook dat alle collega’s enorm geschrokken zijn. Dat twee zulke ervaren mensen dit is overkomen, snapt niemand. Ook de toestand van Toons collega is zorgwekkend.

[Patrick van de Sande]
Kort daarna arriveren Mitchel, de enige zoon van Karien en Toon, onze zus Connie en broer Maarten. Ondanks de hectiek weten we als familie elkaar snel te vinden en maken we direct samen het besluit om moeder nog even niet in te lichten via de telefoon. Ze is bijna 80 jaar en woont alleen. Er moet iemand bij haar zijn als ze het hoort. We sturen neefje Noah naar oma toe; hij is nog thuis, een paar honderd meter verwijderd van oma. Noah gaat naar oma om koffie te drinken.
Wij zijn er dan zeker van dat oma thuis is en blijft. Noah, 13 jaar, weet van het ongeluk als hij bij oma binnenstapt, maar hij belooft niets te zeggen totdat er iemand van de kinderen gearriveerd is bij oma.
Karien en Mitchel mogen even bij Toon. In de kamer van de spoedeisende hulp staan meer dan tien mensen om Toon heen. Ze vechten voor Toons leven. Toon is niet meer bij kennis. Karien komt hevig overstuur terug samen met Mitchel. Ze gaat zitten in een stoel. Haar handen bij elkaar met een zakdoek daartussen geklemd. ‘Dis nie goed’, zegt ze met trillende stem. ‘Dis nie goed’ en ze schudt haar hoofd.
Een verpleegster komt binnen om nog wat informatie te delen. Ze gaan Toon zodra het kan overbrengen naar de intensive care. We maken melding dat Toon nog niet zolang geleden in dit ziekenhuis aan zijn hart geopereerd is. Plots richt Karien zich op en zegt: ‘Maar ik wil niet dat Toon een kasplantje wordt.’ Om vervolgens die welbekende vervolgzin niet uit te spreken, maar wel te laten doorklinken in de kamer. Achteraf besef ik dat Karien na het zien van Toon te midden van de vele artsen en verpleegkundigen al snel gedacht moet hebben dat Toon mogelijk niet meer zal ontwaken. Maar dat je dan enkele minuten later zo rustig deze uitspraak kunt doen… Zoiets komt van heel diep van binnen. Misschien is het dat Karien en Toon al zoveel in hun leven hebben meegemaakt dat elke crisis voor hen op sommige vlakken een herhaling is. Ik weet het niet, maar die uitspraak op dat moment zal me levenslang bijblijven.
Als de verpleegster in de familiekamer aan Karien vraagt wie contactpersoon voor de familie is, wijst Karien direct naar mij. Daar, op dat moment begon een hele hechte samenwerking die een band deed ontstaan tussen Karien en mij die heel bijzonder is.

Dag Moeder

[Karien van der Loo-van de Sande]
Ik stap weer in mijn auto met Hilde. Ik ga omdat ik mijn moeder zelf wil vertellen wat er aan de hand is. Hilde gaat mee omdat haar zoon Noah bij oma zit. In de auto besef ik dat mijn moeder onze komst met veel verbazing zal aanschouwen. Alleen al de combinatie dat ik samen met Hilde ga binnenkomen. Hilde en ik zijn namelijk niet de beste vrienden.
Toch stappen we over die jarenlange kwestie heen. Tijdens de autorit van een kwartier praat ik met Hilde. We begrijpen beide niet dat het gebeurd is. Ik knijp me in mijn arm om te beseffen dat het echt is wat ik meemaak en denk na hoe ik het mijn moeder moet vertellen. Slecht nieuws meteen vertellen, zeggen ze dan op de cursus. En daarna uitleggen met argumenten om het slechte nieuws te accepteren. Maar welke argumenten? En wat valt er te accepteren?
Aangekomen bij het woonhuis van mijn moeder gaan we door de achterdeur naar binnen. We nemen plaats aan de tafel in de keuken waar oma en Noah zich op dat moment al bevinden. Ik neem plaats aan tafel aan de lange zijde. Moeder zit op haar vertrouwde plek aan de korte zijde op haar stoel. Haar blik verraadt dat ze niet snapt dat uitgerekend Hilde en ik samen binnenkomen. Ik zeg: ‘Moeder, we moeten iets vertellen. Toon heeft een ongeluk gehad op z’n werk en hij is er ernstig aan toe. We moeten er rekening mee houden dat hij het niet haalt.’ Mijn moeder kijkt mij verdwaasd aan. ‘Da meende nie… het is niet waar… nee toch…’ en vervolgens barsten samen we in tranen uit.