"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Tralievader

Vrijdag, 7 februari, 2020

Geschreven door: Carl Friedman
Artikel door: Arnold Heumakers

De vader heeft “kamp”

[Recensie] Sober, laconiek, ingehouden, onopgesmukt – hoeveel Nederlandse romans en verhalen zijn in de loop der tijd met deze adjectiva aangeprezen? Er moet onderhand een forse boekenkast mee te vullen zijn. Het grote woord is in de Nederlandse literatuur bijna een marginaal verschijnsel geworden, ook al weten schrijvers als Mulisch, Brakman of Van der Heijden er op hun manier wel degelijk raad mee. Bij hen verandert het nooit in bombast of retorisch pathos – hun eigenzinnigheid en literair meesterschap staan daarvoor garant.

Helaas zijn die kwaliteiten maar weinigen gegeven. Vandaar de voorkeur bij veel schrijvers voor matiging. Zij polderen de zee van de taal liever in dan haar buitengaats te bedwingen. Ook dat kan, bij Elsschot of Alberts (om maar twee namen te noemen), uit eigenzinnigheid en meesterschap voortkomen. Maar bij anderen zie ik in de betrachte soberheid eerder een blijk van – ongetwijfeld verstandige – zelfbeperking. Hadden zij zichzelf minder in de hand gehouden, dan was hun tekst onherroepelijk onder zijn verbale teveel bezweken.

Vooral wanneer groot persoonlijk leed wordt beschreven, luistert het nauw, zoals in de novelle Tralievader, het debuut van Carl Friedman. In veertig korte hoofdstukjes laat zij zien wat het betekent op te groeien in een gezin waarvan de vader het concentratiekamp heeft overleefd. De herinneringen aan de kampjaren blijken nog springlevend te zijn, waardoor de kinderen als het ware opgroeien in twee werelden. De eerste is gewoon en herkenbaar, bestaat uit school, vriendinnetjes en dansles; om de tweede wereld staan prikkeldraadversperringen en wachttorens met gewapende SS’ers.

Binnen het huisgezin vallen beide werelden tot op zekere hoogte samen. Daarbuiten zijn ze door een onoverbrugbare kloof van elkaar gescheiden. De rest van de wereld spreekt “een andere taal,” zoals de vertelster zich realiseert, nadat een vriendinnetje haar vader “een rare vader” heeft genoemd. Het misverstand is even naïef als invoelbaar. De vader is ook “raar” – hij heeft, zoals het in de familie is gaan heten, “kamp.”

Pf

Uit de novelle wordt duidelijk wat dat inhoudt. Het lukt de vader niet zijn afgrijselijke ervaringen te vergeten. In eindeloze verhalen (waarvan er enkele in de hoofdstukjes zijn opgenomen) keert het verleden terug en impregneert langzaam maar zeker het heden van de kinderen. Als ze een film zien over Odysseus en de cycloop, denken ze meteen aan hun vader en zijn sadistische bewakers, cowboys zijn voor hen “eigenlijk” SS-ers, als de juffrouw op school vraagt wat zij later wil worden, antwoordt de vertelster: “Onzichtbaar (…), dan kan de SS mij niet vangen.”

Af en toe klinkt er ook een protest tegen deze voortdurende confrontatie met het ondraaglijke verleden. Met als gevolg een – voorspelbaar – schrijnend tafereel, wanneer broer Max zijn vader verwijt: “Jij houdt alleen van je SS’ers! Als wij eten, begin jij over honger. Als wij verkouden zijn, begin jij over vlektyfus.” Aan de andere kant is het ditzelfde broertje dat op zeker moment met zijn voeten in de ijskast wordt aangetroffen, omdat hij erachter probeert te komen “hoe het voelt wanneer ze bevriezen.” Wat hij zou willen is “erbij horen,” maar dat blijkt onmogelijk. Het mes dat zijn vader in het kamp heeft gemaakt, heet in een ander hoofdstukje niet voor niets “een mes uit de prehistorie.”

De vredige naoorlogse geschiedenis waarin de kinderen opgroeien en deze “prehistorie” vallen onmogelijk met elkaar te rijmen. Carl Friedman maakt in haar novelle ondubbelzinnig duidelijk dat ze desondanks door de betrokkenen nooit los van elkaar kunnen worden gezien. Zij zet de deur van de huiskamer even open en toont haar lezers het kleine pijnlijke, maar liefdevolle monument dat zij daar voor haar vader (wiens kampverhalen de chronologie in de hoofdstukjes bepalen) heeft opgericht. Pas achteraf realiseer je je dat ook de moeder, die al die tijd op de achtergrond de normaliteit in het gezin tracht te bewaren, bij de hommage is inbegrepen.

Op Tralievader zijn adjectiva als sober, laconiek, ingehouden en onopgesmukt zonder meer van toepassing. De schrijfster gaat zich geen moment te buiten aan grote woorden – van verdriet, compassie of verontwaardiging. De onmiskenbare gevoeligheid van haar proza zit in de nuance; de taferelen die zij schetst krijgen er een trefzekere precisie door, wat bij het gewicht van de materie die wordt beschreven een niet geringe verdienste mag heten.

Carl Friedman heeft zich, kortom, met succes de nodige zelfbeperking opgelegd. Met minder zorgvuldigheid had haar verhaal gemakkelijk in larmoyante sentimentaliteit ten onder kunnen gaan. Dat is niet gebeurd, omdat zij het in ieder opzicht klein en overzichtelijk houdt. De ramp die het leven van mijn vader heeft ver- woest is al groot en verwarrend genoeg, zal zij hebben gedacht.

Het gevolg is wel dat moeilijk van een literaire verrassing kan worden gesproken. Tralievader past volmaakt in een traditie van ingetogen realisme en literaire bescheidenheid, waarvan alle mogelijkheden zo langzamerhand zijn beproefd. Iets nieuws heeft deze novelle niet te bieden, maar dat zal de lezers die zich – terecht – hebben laten ontroeren waarschijnlijk een zorg zijn.

Eerder verschenen in De Volkskrant en op Arnold Heumakers

Boeken van deze Auteur:

Tralievader

Tralievader