"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Ugaritische mythologie

Woensdag, 14 april, 2021

Geschreven door: Marjo C A Korpel, Johannes C. de Moor
Artikel door: Jona Lendering

Ugaritische mythologie

[Recensie] De Syrische havenstad Ugarit, gelegen tegen de Turkse grens aan, bloeide in de Late Bronstijd en ging ten onder in de chaotische eerste helft van de twaalfde eeuw v.Chr. De crisis wordt doorgaans geassocieerd met migrerende “Zeevolken” maar was veel complexer dan dat. Eric Cline houdt het er in zijn leuke boek 1177 op dat het Bronstijdsysteem instortte doordat er teveel interne samenhang was ontstaan, waardoor problemen die op één punt ontstonden, elders ook voelbaar werden, waardoor vele kleine crises elkaar konden versterken tot een wereldcatastrofe.

De archeologen die Ugarit opgroeven, troffen daar duizenden kleitabletten aan, die de polytheïstische godsdienst bleken te documenteren van de toenmalige Levant of, zoals het destijds heette, Kinahhu. Dat is het bijbelse “Kanaän” en de Ugaritische godenwereld bleek die te zijn waarin het joodse monotheïsme was ontstaan. Anders gezegd, door de vondsten in Ugarit begrijpen we meer van de rivalen van het jodendom, zoals de culten voor Ba’al en Asjera.

In hun in 2014 verschenen boek Marjo Korpel en Johannes de Moor twee van die tabletten om een oude mythe te reconstrueren. Voor de liefhebbers: het gaat om KTU 1.107 en 1.100, waarbij de afkorting staat voor Keilalphabetische Texte aus Ugarit. Het combineren van die twee teksten is wat hachelijk, omdat een ervan is gevonden in de ruimte die door de opgravers de “cella aux tablettes” werd genoemd en de ander erbuiten en wat verderop lag. Ongetwijfeld hadden beide tabletten, die lijken te zijn beschreven door dezelfde kopiist, dezelfde eigenaar, maar het is onduidelijk of ze behoorden tot hetzelfde deel van het archief en je mag je daarom afvragen of je ze wel mag combineren. Het is echter de moeite waard kennis te nemen van de reconstructie van Korpel en De Moor, want zoals zij de teksten lezen, lijkt het te gaan om een mythe die enkele motieven deelt met Genesis 3.

Het begin van de Ugaritische mythe is verloren, maar Korpel en De Moor gebruiken diverse Ugaritische en andere oud-oosterse parallellen, samen met de Fenicische Geschiedenis van Filon van Byblos, om een soort “korte inhoud van het voorafgaande” te reconstrueren, waarin de oppergod Ilu de lagere goden en de wereld schept. U ziet Ilu op het reliëf hierboven, dat is opgegraven in Ugarit en in beter tijden te zien is geweest in het archeologisch museum van Aleppo.

Heaven

De schepper-god leeft in een tuin op een berg bij de bronnen van de Eufraat en Tigris. Op een bepaald moment probeert een van die lagere goden, Horran, Ilu af te zetten, maar in plaats daarvan wordt de rebel van de godenberg neergeworpen om te landen in de zwarte Syrische rotswoestijn die nog altijd “Hauran” heet.

Zinnend op wraak neemt Horran de vorm aan van een slang, klimt in een boom en bedreigt daarvandaan de gehele wereld met giftige mist. Op dit punt beginnen de door Korpel en De Moor behandelde tabletten. De goden zoeken een kampioen die de strijd met Horran moet aangaan. Deze held heet zowel Adammu als Šarrugazizu. Tot zover lijkt het verhaal wel een beetje op Enuma Eliš, het Babylonische Scheppingsepos waarover ik al eens blogde. Daarin neemt de kampioen van de goden, Marduk, het met succes op tegen de verpersoonlijking van het kwaad, Tiamat. De Ugaritische versie van de mythe zal de toehoorders hebben verrast, want de strijd verloopt anders dan de goden hoopten (en de toehoorders verwachtten):

“De slang spuwde speeksel en beet hem. … Wanhopig probeerde hij zich te bevrijden, maar de slangenbeet was sterker … Het gif vulde hem, de verdelger deed hem kronkelen.”

De dood van de kampioen zou het einde van het verhaal hebben kunnen zijn, maar de goden grijpen nu in met slangafwerende spreuken, waarmee ze Horrans nageslacht bedreigen. Horran begrijpt dat hij is verslagen en het gif wordt geneutraliseerd, zodat het leven verder kan gaan. De volledige onsterfelijkheid is in het conflict echter teloorgegaan, waardoor het leven alleen nog voortgang kan vinden door voortplanting.

Althans, zo reconstrueren Korpel en De Moor de Ugaritische mythe. Ze zijn de eersten om te erkennen dat het voor een deel erg speculatief is. Misschien zelfs een beetje te speculatief.

Als ik het goed heb begrepen, wordt Adammu – u herkent de bijbelse Adam – alleen in 1.107.3 genoemd en is er een mogelijke tweede verwijzing in regel 1.107.21, waar een intrigerende letter A wel of niet deel kan uitmaken van de naam van de onsuccesvolle slangendoder. Misschien is echter een andere interpretatie mogelijk, want adammu betekent, net als het Hebreeuwse adam, ook “mens”. Je zou je kunnen voorstellen dat de naam van de held Šarrugazizu was en dat adammu helemaal geen persoonsnaam was. Als we het woord zo lezen, wordt het verband met het bijbelse verhaal over Eva, Adam en de slang wat zwakker, hoewel er nog altijd een slang, een boom en een speciale mens overblijven.

Ik zou de geboden reconstructie daarom nog niet willen afschrijven. Er blijken bovendien allerlei echo’s van de Ugaritische mythe te zijn in de Hebreeuwse Bijbel, in enkele niet-bijbelse joodse religieuze teksten (zoals de Henochitische literatuur en de Dode Zee-rollen) en in het Nieuwe Testament. Hieraan is ongeveer tweederde van Adam, Eve, and the Devil gewijd.

Zo tonen Korpel en De Moor zeer overtuigend aan dat Jesaja’s vergelijking van de ondergang van een Mesopotamische vorst met de val van de ochtendster verwijst naar de Kanaänitische mythe over de val van Horran.

“Hoe ben jij uit de hemel gevallen,
Helel, zoon van de dageraad;
neergehouwen ter aarde ben jij,
bedwinger der volken (Jesaja 14.12).”

Ik geloof Korpel en De Moor onmiddellijk en zou niet verbaasd zijn als een andere echo van deze vallende ster is te vinden in de Iraanse mythologie over Aži Dahāka, waarover ik al eens blogde: een andere mislukte opstandeling die uit de hemel is neergeworpen en in put in de woestijn moet wachten op de Dag des Oordeels (vgl. 1 Henoch 10.5). Omgekeerd ben ik wat minder overtuigd dat het verhaal over de slang die de apostel Paulus beet (Handelingen 28.1-10) een andere echo is van de Ugaritische mythe. Soms is een verhaal over een slang gewoon een verhaal over een slang.

Kortom, ik ben niet helemaal overtuigd, maar Adam, Eve, and the Devil. A New Beginning is beslist een boeiend boek, dat ik met veel plezier heb gelezen. Het illustreert die enorme oceaan van verhalen die de mensen ooit aan elkaar hebben verteld. De joden gebruikten, kopieerden en parodieerden de motieven uit die Kanaänitische mythen, als ze die niet doodleuk omkeerden.

Ze waren niet de enigen: we zagen al dat de Ugaritische mythograaf Enuma Eliš op z’n kop zette. Alle antieke volken namen deel aan deze voortdurende uitwisseling en aanpassing van motieven. Dat betekent dat teksten van de ene cultuur kunnen worden verhelderd door te kijken naar teksten uit andere culturen. Je gaat toch anders kijken naar de afbeelding van Herakles en Ladon hierboven: zou deze slang zijn geïnspireerd door het verhaal over Horran? En hoe zit het met het verhaal over Zeus die Hefaistos van de Olympos werpt? Er zijn allerlei boeiende verbanden denkbaar. Korpel en De Moor tonen terecht dat antieke verhalen nooit mogen worden gelezen in isolement.

Eerder verschenen in de Mainzer Beobachter