"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Uit de marge

Woensdag, 13 november, 2019

Geschreven door: Lizet Duyvendak, Jan Oosterholt
Artikel door: Luck van Leeuwen

De rafelranden van de literatuur

[Recensie] Op 18 januari 2016 gooide schrijver Christiaan Weijts in een column in de NRC een flinke knuppel in het hoenderhok: de suffe literaire canon zoals deze in Nederland op de middelbare school gedoceerd wordt, moest volgens hem worden afgeschaft. Deze bestaat volgens Weijts immers uit “verstofte monumenten, vergeelde murmelaars van vroeger die in muffe kamertjes hun belegen aftrekfantasietjes neerpenden”. Hij verbindt aan deze constatering stevige consequenties, want de docent die zijn leerlingen werk van Lodewijk van Deyssel, Marcellus Emants en Multatuli laat lezen, moet op strafkamp. Weijts pleit ervoor dat leerlingen via onderwijs in aanraking worden gebracht met boeken als Gimmick! en Tirza – opmerkelijke suggesties, omdat literaire werken als deze bij uitstek tot de (nieuwe) literaire canon gerekend worden.

Deze column van Weijts heeft de discussie weer flink op gang gebracht, maar twisten over de canon zijn niet nieuw. Al ruim voordat Weijts zich aan het firmament meldde, is de discussie over de literaire, maar zeker ook de historische canon, een heet maatschappelijk en politiek hangijzer geweest. Sinds de geschiedkundige canon in 2006 onder leiding van neerlandicus Frits van Oostrom werd ingevoerd, buitelen de meningen over elkaar heen. In dit precaire debat lijken er grofweg twee kampen te zijn: een progressief kamp en een conservatief kamp. In het eerste kamp pleit men voor het openbreken van de canon en voor een continue, kritische reflectie op de elementen ervan. Daartegenover staat het conservatieve kamp, waarin men alles bij het oude wil houden en waarin weinig ruimte is voor een dynamische manier van kijken naar het verleden. Deze polarisatie wordt binnen politieke kaders gerepresenteerd, hetgeen bijvoorbeeld zichtbaar werd op het moment dat D66-minister Ingrid van Engelshoven openlijk betoogde dat de historische onderwijskundige canon aan een opfrisbeurt toe is en diverser van aard zou moeten zijn. Dit was tegen de schenen van coalitiegenoot Sybrand Buma, die in een interview met politiek verslaggever Wouter de Winther van De Telegraaf zei dat hij geen politiek geladen discussie wilde over de inhoud van de Nederlandse geschiedenis. (De Winther: 2018)

De bundel Uit de marge. Kanttekeningen bij de cultuurhistorische canon laat zich lezen als een academische bijdrage aan de discussie over de omgang met de canon van de Nederlandse cultuur. Het boek is verschenen ter gelegenheid van het afscheid van Erica van Boven als hoogleraar letterkunde aan de Open Universiteit. Zij heeft zich gedurende haar carrière sterk laten inspireren door in het academische onderzoek gemarginaliseerde cultuuruitingen, zoals bestsellers, vrouwenromans en middlebrowromans.1 Haar wetenschappelijke carrière functioneert als theoretisch startpunt voor maar liefst 29 auteurs, die de vrijheid die hun door de samenstellers werd geboden met beide handen aangrepen. Deze vrijheid ziet de lezer terug, omdat het een zeer bont gezelschap aan ongebruikelijk korte essays is geworden, variërend van zeven tot veertien pagina’s. Bovendien passeert een zeer divers palet aan genres en methodologische invalshoeken de revue.

Dat de verschillende auteurs zoveel vrijheid hadden, was een expliciet uitgangspunt bij de totstandkoming van de bundel. In de inleiding van Uit de marge vertellen de samenstellers van het werk, Lizet Duyvendak en Jan Oosterholt, dat ze aan de auteurs hebben gevraagd om een “bijdrage te schrijven over het onderscheid hoog/laag, culturele omnivoren, teksten als medium voor ideologieën en plezier in de kunsten” en specifiek ook “het liefst aan de hand van een concrete casus”. (8) In slechts twee alinea’s plaatsen de redacteurs deze bundel (impliciet) in de traditie van Pierre Bourdieus literatuursociologie:

Schrijven Magazine

“In de afgelopen jaren hebben de receptie-esthetica, cultural studies en de cultuursociologie het idee bestreden dat teksten autonoom zijn. Betekenis en waarden worden toegekend door lezers, onderscheid wordt gemaakt op basis van smaak en die smaak is sociaal bepaald. ‘Tweede rang’ zijn de boeken waartegen de ‘mannen van smaak’ zich verzetten. De effectiviteit van dat verzet werd niet alleen bepaald door onderscheidingsvermogen, maar ook door de machtspositie en de belangen van de ‘smaakbepalende’ critici.” (8)

Het is Bourdieu geweest die in de jaren negentig met zijn Les règles de l’art het fundament legde voor het hedendaagse institutionele onderzoek naar het ontstaan en de verspreiding van culturele producten. Hij ontmantelde het idee dat literaire kwaliteit in een werk besloten ligt, en stelde dat die kwaliteit altijd toegekend is. De nadien steeds meer vervagende grens tussen hoge en lage cultuur heeft geleid tot minder hiërarchie in de culturele sector, stellen Duyvendak en Oosterholt. Voor de ingewijde academicus is dit wellicht gesneden koek, maar voor een algemeen geïnteresseerd publiek is de inleiding wel erg aan de korte en strikte kant. Het had geholpen als de samenstellers dieper ingegaan waren op de nu al langslepende canondiscussie en uitgebreider hadden uitgelegd hoe deze discussie samenhangt met ontwikkelingen in de literatuursociologie. De lezer wordt zo erg in het diepe gegooid.

Hoewel de 29 auteurs elkaar vinden in de these dat een verbreding van de canon tot vruchtbare inzichten kan leiden, zijn de essays zowel in stijl, alsook wat betreft inhoud en methodologische keuzes flink verschillend. Het essay van universitair docent Janneke Weijermars handelt over de rol die de Vlaamse dichter Prudens van Duyse speelde als bemiddelaar van Maria Doolaeghe. Van Duyse speelde in de ontwikkelingsgang van de Vlaamse Beweging een belangrijke rol, onder andere omdat hij in 1836 mede-oprichter was van het genootschap ‘De tael is gansch het Volk’, wat de Beweging al vroeg na de Belgische onafhankelijkheid een flinke impuls gaf. Tegelijk laat Weijermars zien dat Van Duyse, in contrast met zijn tijdgenoten, veelvuldig opkwam voor de destijds gemarginaliseerde vrouwelijke schrijvers, door hen bijvoorbeeld lof toe te schrijven, maar ook door concreet voor hen te bemiddelen in het literaire circuit.

Historica Gemma Blok schrijft over de Amerikaanse successerie The Walking Dead. Zij plaatst deze serie in het licht van de crisis van de American Dream en legt uit waarom de serie het zo goed doet als anti-elitaire bestseller. Een bijzonder, niet academisch genre, is het interview van Janneke van der Veer met de inmiddels afgetreden CPNB-directeur Eppo van Nispen tot Sevenaer, die zich vanaf het begin van zijn aanstelling heeft ingezet voor allerlei schriftelijke vertelvormen en de CPNB “uit de ivoren toren wilde halen”. (193) De diversiteit is zo dusdanig groot dat het als lezer snel schakelen is en omdat de veronderstelde kennis steeds verschilt, wordt hij steeds opnieuw aan het werk gezet. De brede scope heeft voordelen, maar het nadeel is dat niet alles even goed blijft hangen. Het helpt wat dat betreft ook niet dat de stukken soms zeer specifiek van aard zijn en een hoop voorkennis vragen.

Het is een moedige keuze van de samenstellers om ook een essay op te nemen dat tegen de stroom in roeit: het stuk met de veelzeggende titel Koester de canon van Marjolein van Herten. Van Hertens tekst leest als een activistisch pleidooi voor het behouden van literatuuronderwijs binnen het schoolvak Nederlands, ook nadat de beruchte onderwijshervorming curriculum.nu de landelijke kerndoelen en eindtermen heeft gepresenteerd. Die onderwijsvernieuwing is gericht op het laten uitgroeien van leerlingen tot volwassenen die economisch zelfstandig zijn, maar ook met zelfvertrouwen in het leven staan. Van Herten vraagt zich af hoe literatuur daaraan kan bijdragen. Ze schrijft binnen het toekomstige literatuuronderwijs een belangrijke functie toe aan het didactische middel Lezenvoordelijst, dat zou kunnen functioneren naast veelgebruikte methodes als Laagland en Nieuw Nederlands. Lezenvoordelijst is een categorisering van literair materiaal op leesniveau, waarbij gebruikgemaakt wordt van verschillende competentieniveaus. Op zichzelf is Lezenvoordelijst ook weer een bijdrage aan literaire canonisering, omdat het een behoorlijk rigide indeling is waarin bijvoorbeeld veel romans staan en weinig ruimte is voor tegenwoordig meer gemarginaliseerde cultuuruitingen en historische genres. In ieder geval gaat Van Herten radicaal in tegen Weijts’ betoog: niet altijd maar meer vrijheid voor lezers op de middelbare school, maar juist ook duidelijkheid en een richtsnoer dat gevolgd kan worden voor structurele oefening in het lezen van hogere competentieniveaus. Lezen hoeft niet per se gemakkelijk of plezierig te zijn. Juist omdat Van Herten er zo voor pleit om de canon te koesteren in de specifieke context van het onderwijs, heeft het intrinsiek een andere insteek dan de overige stukken.

De bundel had meer relevantie gekregen als hij hetzij in de inleiding, hetzij door de diverse auteurs, nog meer was ingebed in een actuele maatschappelijke en sociale context. Volgens mij raakt de discussie over het onderzoeken van en omgaan met de literaire canon bij uitstek aan kwesties in de samenleving die vandaag in hoge mate spelen, zoals – inderdaad – de inrichting van het nieuwe schoolvak Nederlands, maar ook het identiteitsdebat of de omgang met het koloniale verleden: welke teksten lezen we, welke stemmen laten we spreken? Sommige stukken, zoals Onbeschrijfelijke prullen? van Petra Boudewijn over de koloniale publieksliteratuur van Jo Manders, vormen hierop een uitzondering. Als geheel lijkt het mij echter dat een brede, maar ook expliciet gemaakte sociaal-maatschappelijke inbedding van academisch onderzoek naar gemarginaliseerde cultuuruitingen de hedendaags veelvuldig gevoerde discussie over de relevantie van de neerlandistiek naar een hoger plan zou kunnen tillen.

Hoewel de auteurs zich in deze bundel niet zo radicaal als Weijts verzetten tegen de conservatieve tendens om de canon zoals deze nu is te behouden, nemen de auteurs tussen de regels door wel degelijk een (progressief) standpunt in. Niet alleen zou de canon diverser kunnen zijn, ook is de bundel een impliciete opdracht aan de neerlandistiek om actief een bijdrage te leveren aan het onderzoek naar de rafelranden van onze gecanoniseerde culturele kennis. Het is daar in de marge ontzettend spannend. Laten we hopen dat deze bundel inderdaad gaat functioneren als bron van inspiratie en uitnodigt tot verdere interdisciplinaire samenwerking.

Noten
1. Zie respectievelijk Van Bovens Bestsellers in Nederland (2015), Een hoofdstuk apart. ‘Vrouwenromans’ in de literaire kritiek 1898-1930 (1992) en ‘De middlebrow-roman schrijft terug.Visies op elite en “hoge literatuur” in enkele publieksromans rond 1930’ (2009).

Literatuur
Boven, E. van, Een hoofdstuk apart. ‘Vrouwenromans’ in de literaire kritiek 1898-1930, Amsterdam 1992.
Boven, E. van, De middlebrow-roman schrijft terug. Visies op elite en “hoge literatuur” in enkele publieksromans rond 1930. In: Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 125 (2009) 3: 285305.
Boven, E. van, Bestsellers in Nederland 1909-2015, Antwerpen 2015.
Weijts, C., Die boekenlijst is misdadig, fuck de canon. In: NRC, 18-01-2016.
Winther. W. de, Geschiedenis geen speelbal politiek. In: De Telegraaf, 09-06-2018.

Eerder verschenen in Vooys