"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Ver weg dichtbij

Vrijdag, 14 februari, 2020

Geschreven door: Boeli van Leeuwen
Artikel door: Aart G. Broek

Nalatenschap Boeli van Leeuwen terug naar de bron

[Herinneringen] “Met een enkele lezer ben ik niet tevreden,” laat Boeli van Leeuwen mij weten in een gesprek over zijn schrijverschap op Curaçao. De woonkamer kent naar alle kanten openslaande deuren en ramen, waardoor de passaatwind de hitte draaglijk maakt. Boeli zuigt aan zijn sigaret en vervolgt: “Hoe meer mensen mij lezen hoe liever het mij is. Na mijn dood zal er dan ook niet veel zijn dat nog gepubliceerd kan worden.”

Ruim vijftien jaar nadien, op woensdag 28 november 2007, overleed Willem Cornelis Jacobus (Boeli) van Leeuwen, vijfentachtig jaar oud. Hij werd bijgezet in een stapelgraf op Bottelier, aan de oostelijke rand van Willemstad. In maart 2012 overleed ook zijn vrouw, Dorothy Debrot, drieëntachtig jaar oud. Zij werd bij haar echtgenoot in hetzelfde graf gelegd. Enkele maanden later kreeg ik van hun dochters het verzoek om mij over de literaire nalatenschap van hun vader te ontfermen.

Ambachtsman

Die erfenis lag op de planken van de mahoniehouten ‘kast van Boeli’ die in de woonkamer stond. Er kwamen handschriften en typoscripten tevoorschijn, die Van Leeuwens wijze van arbeiden blootlegden. In opeenvolgende versies zien we hem schaven aan een roman: handgeschreven gedachten, zinnen en alinea’s in een cahier en op losse vellen, een eerste typoscript met tal van wijzigingen in pen en potlood, een nieuw typoscript waarin de verbeteringen zijn verwerkt en weer nieuwe aantekeningen en correcties op de vellen zijn aangebracht, tenslotte een doorslag van de getypte finale versie die naar de uitgever werd gestuurd. De kast openbaarde de inspanningen van een literair ambachtsman.

Boekenkrant

Op de planken lagen versies van de drie romans die Van Leeuwen in de jaren zestig in Nederland publiceerde: De rots der struikeling (1960), Een vreemdeling op aarde (1962) en De eerste Adam (1966). In de opvolgende twintig jaar vereisten zijn opgroeiende kinderen en zijn werk als Secretaris van het Eilandgebied Curaçao Van Leeuwens aandacht. Wél schreef hij nog de novelle Een vader, een zoon (1978) en enkele lange essays die hij onderbracht in de weekendbijlage van het dagblad Amigoe.

Eenmaal ontdaan van de last van zijn functie overrompelde Van Leeuwen het lezerspubliek in beide delen van het Koninkrijk met nieuw proza. Critici en lezers genoten van de romans Schilden van leem (1985) en Het teken van Jona (1988) en van Geniale anarchie (1990), de bundel columns die eerst in de weekkrant de Curaçaosche Courant waren ondergebracht. Uit de kast kwamen de inspanningen die aan het oeuvre ten grondslag lagen.

Moederland

De Nederlandse taal was zowel het kostbare gereedschap als het materiaal waarmee hij werkte. “Papiaments is mijn moedertaal,” benadrukt Boeli die broeierige middag. “Wij spraken thuis altijd Papiaments, ook toen ik van 1936 tot in 1946 met mijn moeder in Nederland woonde. In het Papiaments schrijven is echter een heel andere zaak! Papiaments is een taal in wording. Schrijven is op zich al moeilijk genoeg zonder dat je ook nog eens een keer de taal moet helpen opbouwen.”

Begerig had Boeli de Nederlandse taalrijkdom tot zich genomen, variërend van juridische verhandelingen en Multatuliaanse beschouwingen tot de poëzie van de vijftigers en de tale Kanaäns in Bijbelboeken. Toch ontbrak aan het Nederlands soms nét de kracht om zijn passies te verwoorden. Boeli verduidelijkt: “Andere talen bieden mij dan ook regelmatig de helpende hand, niet in de laatste plaats het Papiaments.”

Met de komst van grote raffinaderijen in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw verstevigde de positie van het Nederlands op Aruba, Bonaire en Curaçao. In de diaspora van die taal ontstond vervolgens een bewonderenswaardig literair corpus van gedichten, verhalen en romans. Hiervoor tekenden met name Boeli van Leeuwen, Cola Debrot, Tip Marugg, Frank Martinus Arion, Jules de Palm, Charles Corsen, Oda Blinder en Aletta Beaujon. Inmiddels zijn allen overleden.

Niet alleen voedde Boeli zich gretig met het Nederlands, uit het moederland kwam ook de onontbeerlijke ruggensteun voor zijn werk. Boeli vond in Nederland Uitgeverij Van Kampen (Amsterdam) voor zijn literaire fundament dat in de jaren zestig werd gestort. Vervolgens trok de kleine uitgeverij Flamboyant/P (Rotterdam) Boeli door de sobere jaren. Daarop en tot nu toe – inmiddels meer dan vijfendertig jaar – volgde In de Knipscheer (Haarlem). Die beantwoordt aan Boeli’s voorwaarde om zijn werk ‘met liefde’ te behandelen. Dat werk is tien jaar na zijn overlijden dan ook nog ruimschoots beschikbaar in verzorgde edities.

In Nederland vond Boeli de critici die zijn romans, essays en columns lovend bespraken. In Nederland wonen de lezers naar wie hij op zoek was. “Ik publiceer geen vingeroefeningen; ik kan pianospelen,” decreteert Boeli. “De lezers moeten wél voor mij bevestigen dat het goed klinkt. Ik ben nooit tevreden wanneer ik klaar ben met schrijven aan een boek, maar doodsbang. Er moeten mensen tegen mij zeggen dat mijn boek goed is, vrij veel mensen feitelijk, alvorens ik daarvan ook overtuigd ben.”

Nederlaag

De gunstige ontvangst aan de Noordzeezijde van het Koninkrijk was voor Boeli van vitaal belang. Die sterkte hem en inspireerde hem tot nieuw werk. Hoe korzelig hij ook kon uithalen naar literaire kneuterigheid uit het moederland, hij wilde met zijn eigenzinnige oeuvre vooral deel uitmaken van de Nederlandstalige letteren.

Boeli liet zich de waardering die hem toeviel, goed smaken. De bijval en het aanzien waren echter niet uitsluitend een genoegen, maar ook een last aan verwachtingen van nieuwe prestaties. Zowel de buitenwacht als hijzelf verlangde opnieuw te presteren. Hierbij voegde zich een zeker gevoel van ouderdom toen hij de zeventig passeerde. “Ik balanceer op dit ogenblik tussen het respect voor mijn talent en de verachting voor mijn aftakeling,” noteerde Boeli in een manuscript uit de nalatenschap. “De dichter Federico grijnst en zegt met een achteloos gebaar van zijn sierlijke hand: ‘La ultima derrota’ en daar is natuurlijk geen twijfel over mogelijk.”

Federico Oduber was een van de vrienden die hij wekelijks op het terras van het Avila Beach Hotel ontmoette. Hij kon Boeli schaamteloos inwrijven dat die toch echt op weg was ‘de finale nederlaag’ te lijden: het schrijven zou stoppen en vervolgens ook het ademhalen.

Het achterhoedegevecht ging Boeli aanvankelijk wel aan. Daaruit zijn worstelingen bewaard gebleven uit het begin van de jaren negentig. De hoge verwachtingen en de aanwas van jaren trachtte Boeli te bezweren door erover te schrijven en, zo lag in de bedoeling, die schildering onder te brengen in een nieuwe roman. Oduber kreeg gelijk, het dicteren kwam in het laatste decennium van de vorige eeuw schokkend tot stilstand.

Zegenrijk

De archivaris koestert het principe dat met de Franse term ‘respect des fonds’ wordt aangeduid: indien maar enigszins mogelijk dan dienen archivalia te worden beheerd daar waar ze ontstonden. Met mijn aankondiging dat de stukken uit Boeli’s kast niet in een van de eilandelijke archieven zou worden ondergebracht, leek de passaat met waaien te stoppen. ‘Falta di rèspèt’: een gebrek aan respect voor Boeli’s levensader: het eilandelijk samenleven.

Het moederland heeft ongetwijfeld her en der in de wereld weinig verheffende sporen achtergelaten. Dit neemt niet weg dat tot op de dag van vandaag in die verstrooiing – waaronder op de ABC-eilanden – de bewoners bewonderenswaardige aangelegenheden ten deel vallen dankzij dat moederland. Voor Boeli en zijn literaire generatiegenoten behoorde de Nederlandse taal daartoe. Gezien het feit dat hij ook jurist was, zou Van Leeuwen wetgeving, verkiezingen en het Statuut dat de Koninkrijksrelaties regelt, als zegenrijk bestempelen. Vervolgens zou hij ons onderhouden over de tekortkomingen ervan. Hiermee zou weer gezegd zijn dat de vrijheid om het een en ander te kritiseren evenzeer een groot goed is, dat Nederland de eilanden bezorgde. Kortom, het moederland, zijn recht en taal boden de voorwaarden voor Boeli om een literair oeuvre op te bouwen.

Boeli wist zich schatplichtig en wenste dit tot ver na zijn verscheiden kenbaar te maken. ‘Respect des fonds’. Respecteer de bron. Zijn nalatenschap werd derhalve in 2013 ondergebracht in het mausoleum voor het Nederlandstalige literaire erfgoed in het moederland: het Literatuurmuseum in Den Haag.

Geen twijfel mogelijk: Boeli was een ‘yu di tera’: een Curaçaoënaar in hart en nieren. Van Leeuwens werk is doortrokken van zijn verbondenheid met het eiland. Desalniettemin, Van Leeuwen wist zich bovenal in moederlandse tijdschriften en archieven geborgen. Zijn Nederlandstalige nalatenschap brachten we terug naar de bron waaruit hij decennialang gulzig dronk, die zijn dorst leste en hem tot een flamboyant auteur maakte. Een gepaster eerbetoon kon Boeli niet worden verleend; het moederland evenmin.

Eerder verschenen in Neerlandia, (Algemeen-Nederlands Verbond), 2018

Voor een van de manuscripten uit de nalatenschap van Van Leeuwen, getiteld Inventaris, zie de website van het literair tijdschrift, Liter (2016)

Boeken van deze Auteur: