"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Verfhuid

Maandag, 30 oktober, 2006

Geschreven door: Rascha Peper
Artikel door: Karlijn de Winter

Sturm und Drang versus Hollandse nuchterheid

De kunsthandel is een zakelijke aangelegenheid als iedere andere business: de mensen uit deze sector moeten scherp inkopen, de vier marketing-p’s van Product, Prijs, Promotie en Plaats effectief inzetten en hun aangekochte schilderijen tegen een mooi bedrag weer van de hand weten te doen. De passie van het verzamelen is voor hen uit den boze, want dat gaat recht tegen de belangen van hun zaak in. De taal waarin ze dienen te spreken is die van klantenbinding, beleggingen en effectbejag, niet die van de onbekommerde liefhebberij.

De Amsterdamse galeriehouder Arnold Kee, gespecialiseerd in de Duitse negentiende eeuw, heeft dit ook goed in zijn oren geknoopt. Na een klein slippertje, toen hij een stiekeme hartstocht koesterde voor de Belgische twintigste-eeuwse schilder Leon Spilliaert en een kleine collectie rond hem op poten begon te zetten, kwam hij dankzij zijn vader weer tot zakelijk inzicht en reduceerde hij zijn dierbare kunstwerken opnieuw tot de koele materie die het voor een handelaar moest zijn.

De enorme tegenstelling tussen deze Arnold Kee en de andere hoofdpersoon van Verfhuid, Karl Terwindus, springt in het oog. De stugge en in zichzelf gekeerde Terwindus, die als klant zo nu en dan bij Kee over de vloer komt en qua kleding, uitstraling en gedrag de onverschilligheid zelve lijkt, blijkt een verzamelaar pur sang te zijn. In zijn grauwe en kale bovenkamer aan de Amsterdamse Prinsengracht bergt hij honderden schilderijen, waartussen er zich niet weinig van een grote waarde bevinden. In rijen staan ze tegen de muur, en zo nu en dan komt er een op tafel te liggen waar een peertje ze kan beschijnen en Terwindus zich er vol overgave over kan buigen. Het schilderij dat hem het meest na aan het hart ligt is een werk van Caspar David Friedrich, een topstuk uit de Duitse romantiek. Van een afstandje ziet Kee hem het bewonderen:

‘Hij keek opzij naar Terwindus. Die stond stil naar het doek te staren, opnieuw verlegen leek het, met een lichte blos op zijn gezicht zelfs. De avond tevoren was Kee in een Duits proefschrift over negentiende-eeuwse maanschilderingen de uitdrukking in Extase schweben tegengekomen. Als Terwindus alleen was met zijn schilderij schwebte hij waarschijnlijk in Extase. Nu aaide hij even met zijn rechterhand, waarmee hij steeds de lijst had vastgehouden, alsof het doek anders van tafel zou kunnen vallen, liefkozend over de verfhuid aan de zijkant. Hij had iets jongensachtigs zo, en ineens wist Kee heel zeker: deze dorre kerel was stapelverliefd op die vrouw in het rood.’

Archeologie Magazine

Hoewel Kee zich wel degelijk bewust is van de pracht en de waarde van dit grootse doek, waarop een eenzame, nietige dame in rode japon te zien is die doelbewust door een majestueus landschap stapt, beschrijft hij Terwindus’ passie eerder als iets aandoenlijks dan dat hij zelf in de vervoering mee zou gaan.

In Verfhuid heeft Rascha Peper dit thema – het balanceren tussen de twee uitersten, de romantische verrukking en praktische koopmansgeest die elkaar uitsluiten – op een boeiende wijze uitgewerkt. Terwindus wil niets van zijn verzameling verkopen (ondanks dat hij in geldnood zit), want hij is er gewoonweg niet toe in staat. Zijn doeken zijn voor hem geen handelswaar, en ook geen objecten om het huis gezellig mee te maken zoals zijn benedenbuurvrouw overtuigd verkondigt, maar stijgen boven het stoffelijke uit. Wanneer iemand zijn gevoel ervoor uitdrukt als ‘hobby’, klinkt dat woord hem lachwekkend in de oren. Veeleer lijkt die ‘hobby’ op een heuse geloofsbelijdenis. Niet voor niets koos Willem Jan Otten in zijn roman Specht en zoon het schilderproces als symbool voor de religieuze schepping. Het doek gaat daarin zowaar echt leven, en is bovendien het perspectief van waaruit het verhaal wordt verteld. Dit bezielde idee zou Terwindus op het lijf geschreven zijn.

Rascha Peper zelf lijkt echter niet veel op te hebben met zweverige gedachtegangen en blijft, te zien aan haar nuchtere stijl, het liefst met beide benen op de grond. Ze is een schrijfster die haar vak goed beheerst, die interessante en overtuigende personages tot leven weet te wekken en een goedlezend taalgebruik hanteert. Spannende verteltechnieken of zinderende zinsnedes vind je bij haar echter niet terug: Verfhuid getuigt van uiterst degelijk polderproza maar niet van Duitse Sturm und Drang.


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.

Boeken van deze Auteur:

Handel in veren

Vingers van marsepein