"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Vermoorde kunst, werk van vermoorde Joodse kunstenaars

Donderdag, 30 april, 2020

Geschreven door: Linda Horn, Edward van Voolen
Artikel door: Jan Stoel

Vermoorde kunst laat kunstenaars leven

[Recensie] Een Joods gezegde luidt: “Je bent pas dood als je naam niet meer genoemd wordt.” Wie niet langer voortleeft in de herinnering van mensen, die bestaat niet meer. Een andere joodse gewoonte is dat als men een graf bezoekt er een steentje op legt uit respect voor de overledenen. Dan is te zien dat degene die er begraven ligt in de herinnering van anderen voortleeft. Eigenlijk kun je het boek Vermoorde kunst zo ook zien. De publicatie is van de hand van de voormalig conservator van het Joods Historisch Museum Edward van Voolen en Linda Horn, die onderzoek doet naar ‘vergeten’ (joodse) kunstenaars. Zij hebben een monument opgericht voor de joodse kunstenaars die in de Tweede Wereldoorlog vermoord zijn. Ook hun kunst werd als het ware vermoord. Ze werden gestopt in hun ambitie te creëren. In Vermoorde kunst krijgen deze kunstenaars een naam. Het is een prachtig document, dat prettig leest, ontroert, inzicht geeft én mooi vormgeven is door Gijs Dragt: prikkeldraad kom je op de achterflap en in het boek tegen. Op de binnenflappen een foto van een uitkijktoren in een concentratiekamp. Dit boek doet je stilstaan bij 75 jaar vrijheid.

Het boek is in twee delen opgesplitst. In het eerste deel worden vierentwintig kunstenaars in volgorde van geboortejaar, geportretteerd, staan kenmerkende werken van hen afgebeeld en wordt kort ingegaan op hun kunst. Het tweede deel bestaat uit een reconstructie van leven en werk van het kunstenaarsechtpaar Else Berg (1877-1942) en Samuel (Mommie) Schwarz (18760-1942). Op de cover staat een krachtig zelfportret van Else Berg uit 1929, die je frontaal aankijkt. Dat is veelzeggend.

Joodse kunstenaars waren tot 1818 officieel uitgesloten uit de gilden, zo schrijft Van Voolen. Dat betekende dat ze de meeste beroepen niet konden uitoefenen. Voor 1818 zijn er dus niet zoveel joodse kunstenaars. In de negentiende eeuw waren bekende namen David Bles, Moritz Calish en natuurlijk Jozef Israëls. Vanaf 1933 zorgden de nationaalsocialisten ervoor dat de joden geleidelijk aan uit het maatschappelijk leven verdwenen. In de oorlog werkten ze soms door (ieder in zijn eigen stijl), doken ze onder, gingen ze in het verzet. Eén ding hadden ze gemeen: ze waren joods en werden daarom omgebracht.

Else Berg en Mommie Schwarz werden op 16 november 1942 gedeporteerd en stierven drie dagen later in Auschwitz.

Boekenkrant

“Beroofd van alle persoonlijke bezittingen die iets over hun leven konden vertellen, werden hun leeggehaalde woningen ingenomen door nieuwe bewoners, alsof ze nooit hadden bestaan.”

Linda Horn reconstrueert in vogelvlucht hun leven. Twee mensen die elkaar ontmoetten, in 1920 trouwden, in contact kwamen met Mondriaan, gerekend werden tot de moderne kunstenaars (totdat Sluijters en Leo Gestel zich nadrukkelijk manifesteerden), die samen genoten van het maken van kunst, vaak naast elkaar gezeten. Verdienstelijke kunstenaars, die regelmatig van stijl wisselden. Aan de hand van wat Linda Horn schrijft kun je ook de elkaar snel opvolgende ontwikkelingen in de beeldende kunst volgen. Else en Mommie weigerden de Jodenster te dragen. Twee pakkende schilderijen, een blik op het Sarphatipark, een van Else en een van Mommie toont hun uiteindelijke stijl. Het verfijnde schilderij van Schwarz is dreigend, er staan geen mensen op. Dat van Berg laat een vriendelijker park zien.

De lijst van andere kunstenaars levert een aantal bijzonderheden op. Martin Monnickendam (1874) was een van de succesvolste kunstenaars uit het interbellum. Ter gelegenheid van zijn vijftigste verjaardag kreeg hij een eretentoonstelling in het Stedelijk Museum Amsterdam en kwam een oeuvrecatalogus met meer dan 4300 werken uit. In 1901 kreeg hij de tweede prijs bij de Prix de Rome, achter A.H. Gouwe. Hij weigerde de prijs. Mondriaan die ook meedeed viel helemaal niet in de prijzen. Het kan raar lopen. Joseph Isaaacson (1859) kon in 1888 in Parijs gaan studeren, maakte er kennis met de toen nog onbekende Van Gogh en was de eerste die lovend over hem schreef. Rob Hanf (1894) was kunstenaar, schrijver, musicus, speelde viool in het Concertgebouworkest en componeerde (zijn werken zijn onlangs ontdekt). Marsman en Vestdijk behoorden tot zijn kennissenkring en hij zou Vestdijk Proust hebben leren lezen. Marianne Franken (1884) exposeerde met Mondriaan en Jan Sluijters in 1917 en wordt gezien als een voorloopster van het modern realisme.

Samuel Jessurun de Mesquita (1868) is bekender, met name door zijn sensitivistische tekeningen (bizarre, karikaturale voorstellingen met een grafisch karakter), litho’s en houtsneden. Er werden twee afleveringen van het beroemde tijdschrift Wendingen aan hem gewijd. Hij was de leraar van Maurits Cornelis Escher, de befaamde graficus. Toen Escher hoorde dat Samuel gedeporteerd was snelde hij naar diens atelier en trof de woning onbewoond en geplunderd aan met honderden prenten over de vloer verspreid. Hij raapte zoveel mogelijk prenten op en nam ze mee naar huis.

Er zijn ook kunstenaars waar we weinig van weten, zoals Jetty de Vries (1886)en  Rebecca van Gelder (1891). Van Abraham Fresco (1903) is pas enkele jaren geleden werk opgedoken. Zo krijgen al deze vermoorde kunstenaars, die vol in het leven stonden, anno 2020 in dit boek hun eigen monument en blijven we hen herinneren.

Tot en met 29 november 2020 is de tentoonstelling Vermoorde kunst te zien in het Noord-Veluwe Museum en Museum Sjoel Elburg.

Voor het eerst gepubliceerd op De Leesclub van Alles