"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Verstrooid van schoot

Vrijdag, 3 april, 2020

Geschreven door: Jean Pierre Rawie
Artikel door: Roeland Dobbelaer

Lachen met een dichter van het verdriet

[Recensie] De grootste misvatting die in de bundel columns Verstrooid van schoot van Jean Pierre Rawie wordt rechtgezet is dat dichters van het zwaarmoedige genre, waar Rawie zichzelf ook toerekent, in het dagelijks leven ook zwaarmoedig moeten zijn. Deze rechtzetting zou je het thema van het boek kunnen noemen. Niet alleen heeft Rawie in zijn columns het er regelmatig over. Zo schrijft hij dat hem vaak wordt verweten dat “Het [niet] kán dat iemand die zulke ‘sombere’ gedichten schrijft, daarnaast de lolbroek uithangt.” In dezelfde column schrijft hij over die grappige kant van zijn bestaan: “Op literaire avondjes pleeg ik de voordracht van mijn merendeels ernstige poëzie af te wisselen me wat luchtiger kout, omdat ik het zou betreuren indien de toehoorders zich bij thuiskomst massaal zouden verdoen.” Anderzijds valt er in de bundel zoveel te lachen dat het inderdaad niet afkomstig zou kunnen zijn van een suïcidale dichter, à la Jotie ’T Hoofd om maar een ernstig geval te noemen. De eerste week van deze tijden van thuiswerken en zelf-quarantaine heb ik lachend doorgebracht door elke avond een paar van Rawie’s columns te lezen. Zeker voor degenen die het nu even niet meer zien zitten, ik kan het u aanraden. U klaart er van op.

Rawie rakelt in elke column vaak vol zelfspot een anekdote op uit zijn leven: zijn jeugd, zijn studie (of liever het gebrek daarvan), zijn collega dichters en schrijvers, zijn vrienden of zijn geliefden, zoals De Jonge Vrouw Die De Beste Jaren Van Haar Leven Aan Mij Vergooit (hoofdletters van Rawie). Dan vertelt hij er ‘en passant’ nog wat leerzaams bij, iets over oude dichters, een interessant literair of historisch weetje en dan komt er steevast een mooie grap. Zijn wat archaïsch taalgebruik helpt hierbij. Rawie – altijd in pak – is een heer van de oude stempel die van zaken als slobbertruien, tatoeages en onverzorgde mensen gruwt. Hij fulmineert bij herhaling tegen de verloedering van de Nederlandse taal, het feminisme of de wens van lezers om te willen weten wat er in een roman of gedicht staat echt is gebeurd. Bij sommige van zijn standpunten moet je weleens je wenkbrauwen fronsen, maar alles is met veel humor opgeschreven (“De schaarse keer dat er een schrijver op de televisie komt, wordt hem steevast gevraagd of zijn boek autobiografisch is, en wee z’n gebeente als hij bekent de hele rotzooi uit zijn duim gezogen te hebben”).

Een enkel stukje van Rawie valt dood, maar de meeste zijn hilarisch. Voorbeelden te over. Laat ik er één samenvatten: Sterfbed. Rawie verhaalt dat nu hij op leeftijd komt het steeds stiller om hem heen wordt, mensen gaan dood. “’Ouderdom is eenzaamheid,’ zegt de dichter.” Maar zo zwaar tilt Rawie daar weer niet aan. Hij schrijft: “Ik overdrijf wel eens dat ik ‘het zwarte pak de laatste tijd vrijwel niet uit heb gehad,’ maar dat valt best mee, en sommige uitvaarten zijn trouwens alleszins genoeglijk. […] Zo zie je je oude makkers nog eens, en ondanks gepaste treurnis is iedereen heimelijk opgelucht dat het nog niet zijn beurt is.” Dan schakelt Rawie over op het fenomeen van het sterfbed en zegt hij dat dat “misschien juist door alle pathetiek, kans op onverhoedse kluchtigheid” biedt. Zo zou de stervende culinair journalist Johannes van Dam, al half in coma, nadat de zuster het bezoek had verteld dat hij zoeven nog wat zalmsalade had gegeten, “Makreel!” geroepen hebben. “Beroepseer,” merkt Rawie droog op. Hij vervolgt met nog wat anekdotes over mensen op hun sterfbed zoals een fransman uit het fin de siècle die in zijn laatste uur nog geen keer uitpakt met een mooie grap. Zijn vrienden die hem op zijn sterfbed omringen, denken op een gegeven moment dat hij al dood is. Een van hen roept: “Laten we zijn voeten voelen […] want er is nog nooit iemand gestorven met warme voeten.” Het antwoord van de stervende: “Behalve Jeanne d’Arc dan”.

Ergens schrijft Rawie in Verstrooid van schoot: “Bij voordrachten wordt me onveranderlijk de vraag gesteld wanneer men een roman van mijn hand kan verwachten. Ik antwoord dan meestal dat ik viool speel, en geen tuba.” Gelukkig speelt Rawie ook uitstekend de piccolo want anders hadden we deze vrolijke lichtvoetige columns niet van hem te lezen gekregen.

Dans Magazine

Voor het eerst gepubliceerd op De Leesclub van Alles

Boeken van deze Auteur:

Een luchtbel in een vluchtige rivier

Verzamelde verzen

Woelig stof

Verstrooid van schoot