"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Vertrouwen in de wetenschap

Maandag, 2 oktober, 2017

Geschreven door: Simon Rozendaal
Artikel door: Roeland Dobbelaer

Interviews van wetenschapsjournalist Simon Rozendaal

De bekende wetenschapsjournalist Simon Rozendaal ging vorige maand met pensioen. Bij zijn laatste ‘krant’, weekblad Elsevier, was hij sinds eind jaren tachtig in dienst. Daarvoor werkte hij onder andere bij NRC Handelsblad waar hij het wetenschapskatern ontwikkelde.

Zelf ken ik hem uit de tijd dat ik hoofdredacteur was van Natuur & Techniek (tegenwoordig New Scientist), begin jaren negentig. Omdat ik geen bèta achtergrond had, bedacht de toenmalige uitgever dat Simon me wel wegwijs zou kunnen maken in de wonderlijke wereld van wetenschap en techniek. We trokken een klein jaar op en spraken elkaar een keer per maand. Simon vertelde dan honderduit over actuele ontwikkelingen en nieuwe vondsten en ik was de spons die alles opzoog. Het waren mooie sessies, de bedaarde veertiger en de jonge hond, sparren, ideeën verzinnen voor Natuur & Techniek. Geïnspireerd door Simon zijn we daarna flink met het tijdschrift aan het veranderen geslagen, meer aandacht voor gentechnologie en meer aandacht voor het klimaat. Thema’s die in Elsevier door Simon al jaren werden behandeld.

Simon heeft een bijzondere positie in de Nederlandse wetenschapsjournalist. Hij gelooft niet zomaar alles wat er langskomt en zeker niet hoe de politiek vaak met de wetenschap ervandoor gaat. Hij wordt klimaatscepticus genoemd, maar bovenal is hij vooral een rasoptimist die gelooft in vooruitgang en van mening is dat de wetenschap een groot aantal van de problemen op de wereld kan en gaat oplossen.

Bij zijn afscheid publiceerde Elsevier een bundel van 600 pagina’s met interviews van Simon, Vertrouwen in de wetenschap, gesprekken met grote geleerden. Ik vroeg Simon wat hij het mooiste interview vond. Hij mailde me terug: “Ik heb bijzondere herinneringen aan het gesprek met Edward Teller, op pagina 182. Het was een inspirerend gesprek, ik moest na afloop op adem komen, zo’n sterke persoonlijkheid. Tegelijkertijd begrijp je waarom hij vroeger gehaat was.”

Boekenkrant

En dit interview publiceren we vandaag, bij wijze van voorpublicatie en als eerbetoon aan Simon, die bij zijn afscheid beloofde dat hij nog lang niet klaar is met publiceren.

Roeland Dobbelaer

Edward Teller – ‘Dat ik niet vrij over de waterstofbom mag praten, is een schande’

[Interview] De Hongaars-Amerikaanse natuurkundige Edward Teller (1908) geldt als de geestelijk vader van de waterstofbom. Hij was altijd een pleitbezorger van een krachtig nucleair verdedigingssysteem. Teller overleed in 2003. Dit interview is eerder verschenen in Elsevier van 21 december 1991.

Opeens begint Edward Teller te declameren. Hij schakelt van Engels, met een snoepje tussen de kiezen, over op Duits, dat al even moeilijk verstaanbaar is. Wel fleurt zijn stem wat op. De melkwitte staar in zijn ogen ook. Teller heeft een voorkeur voor het absurde. ‘Kent u Wilhelm Busch?’ Hij vertelt over Die fromme Helene en citeert een regel. Das Gute – dieser Satz steht fest – ist stets das Böse, was man lässt! ‘Kent u Der -heilige Antonius von Padua niet?’ Het oerwoud boven zijn ogen fronst.

‘Goethe, mijn andere voorkeursdichter, kent u natuurlijk wel, maar Christian Morgenstern? Ook niet?’ Volgt een stuk zotheid over hoe het is om door een ‘Kraftfahrzeug überfahren’ te worden. Und er kommt zu dem Ergebnis: nur ein Traum war das Erlebnis.

De naam Martinus Nijhoff maakt weinig indruk. ‘Kent u Hongaarse dichters?’

Teller declameert niet alleen gedichten of zit achter zijn Steinway, bezigheden waar op zijn leeftijd genoeg tijd voor is, hij ontwerpt ook nog steeds wapens. Hij verdeelt zijn tijd tussen een denktank op de Stanford University (het Hoover -Instituut), waar hij vooral zijn memoires schrijft (‘Het vlot niet, ik ben niet eens halverwege mijn leeftijd’) en het Livermore wapenlaboratorium. Zijn resterende tijd gaat op aan vier kleinkinderen. Een komt zijn kamer uit als ik binnenga; zo’n jongen, gebruind en in korte broek, waarop Californië patent bezit. Hij zit hier ook op Stanford, bromt opa. ‘Geen computers, geen natuurkunde, maar acteren. Acteren!’

Edward Teller, de man die de waterstofbom heeft ontworpen, die het idee van Star Wars in het hoofd van president Ronald Reagan plantte, de man ook die communisten rauw lust, wordt oud. Als de koffiesnoepjes in zijn mond van kaakhelft wisselen, is het of onweer nadert en soms borrelt een boer omhoog. Maar allemachtig, wat heeft deze 83-jarige nog een uitstraling.

Zwarte cowboylaarzen

Na afloop van ons gesprek moet ik buiten op een bankje, te midden van brutale eekhoorns, even op adem komen. Het ene moment zwijgt hij secondenlang (zou hij de vraag wel hebben verstaan?). Dan weer reageert hij al na twee woorden. Zelfs zijn kleding is eigenzinnig: broek rood, colbert andere kleur rood, das weer ander rood, rekenlineaaltje als dasspeld en on top of it zwarte cowboylaarzen.

Alles aan hem zegt: ik ben Edward Teller, wie doet me wat. ‘Al voor de intelligentsia flirtte met Marx en Lenin had ik Koestler van voor naar achteren en weer terug gelezen en wist ik dat het in Rusland niet pluis was. Ze mogen me belachelijk hebben gemaakt in Dr. Strangelove, maar zelfs die darling van links, Sacharov, die voor de Russische waterstofbom overigens hetzelfde heeft betekend als ik voor de Amerikaanse, gaf in zijn memoires toe dat wanneer Amerika had afgezien van de waterstofbom ze elkaar op het Kremlin schaterlachend in de armen waren gevallen.’

Teller roept krachtige emoties op. De Nobelprijs-winnaar Eugene Wigner zei in de Teller-biografie van Stanley -Blumberg en Louis Panos: ‘Hij is de man met de meeste verbeelding die ik ooit ben tegengekomen en dat betekent heel wat als u zich realiseert dat ik Einstein kende.’

Maar een andere Nobelprijswinnaar, Isidor Rabi, zei: ‘Hij is een gevaar voor alles wat belangrijk is. Ik geloof echt dat de wereld beter af was geweest zonder Teller. Ik denk dat hij een vijand van de mensheid is.’

Ronald Reagan

Teller gebruikte drie keer zijn sterke uitstraling om te lobbyen voor wapens: de atoombom, de waterstofbom en SDI, Star Wars. Nog in de jaren zeventig en tachtig vloog hij geregeld naar de oostkust om politici en generaals te bestoken met plannen voor een antiraketsysteem. Hij nodigde de toentertijd pasgekozen gouverneur van Californië, Ronald Reagan, al in 1966 uit om in Livermore te komen kijken naar lasers en andere methoden om naderend Sovjet-onheil uit de lucht te schieten. Dat lobbyen bleek in 1983 met de beroemde Star Wars-rede van diezelfde Reagan, toen president, succesvol.

In het begin van het gesprek stelt Teller de vragen. Waar studeerde ik op af, o ja, waar worden die moleculen dan precies voor gebruikt, ja ja; zo gaat het door. Als ik pogingen doe een vraag te stellen, heft hij zijn hand gebiedend op. Na een eeuwigheid weet Teller genoeg, hij knikt minzaam. Gaat uw gang. Wat hij als intellectueel het meest stimulerende klimaat vond, Göttingen, Kopenhagen, Berkeley, Los Alamos of Chicago? In een fractie van een seconde, alsof hij de vraag verwachtte, komt Teller precies met een stad die niet in het rijtje voorkomt. ‘Leipzig.’

Teller neemt als een judoka vaak een greep over. Richard Feynman, natuurkundige en eveneens Nobelprijswinnaar, schreef naar aanleiding van een practical joke, destijds in de atoomstad Los Alamos, om het bureau van Teller open te breken: ‘Het probleem met zo’n bijzonder intelligente man als Teller is dat als je hem een poets wilt bakken, er zo’n korte tijd zit tussen het moment dat hij merkt dat er iets aan de hand is en het moment dat hij alles precies doorheeft, je er amper plezier aan beleeft!’ Edward Teller werd op 15 januari 1908 in Boedapest geboren; beide ouders waren Joods. Zijn vader was advocaat. Zijn moeder de dochter van een bankier. Heel belangrijk voor de jonge Edward was zijn gouvernante, Magda Hess Schultz. ‘Toen ik jong was, hadden we altijd een gouvernante. In 1915 kregen we een heel mooie. Ze was waarschijnlijk achttien jaar. Het was haar eerste baan. Zij was een Duitstalige Hongaarse, die in Chicago was opgevoed. Ze bleef zeven jaar bij ons en leerde mij Engels. Door haar verhaal is mijn emotionele houding ten opzichte van Amerika van het begin af positief geweest. Eigenlijk vertelde ze er niets bijzonders over. Dat Chicago een lawaaiige stad was. Maar ze wilde er absoluut naar terug, en in 1922 ging ze ook.’

Antisemitisme

Onder Béla Kun, die in 1919 even aan de macht kwam, maakten Hongarije en Teller kennis met het communisme. Veel ‘verraders’ werden terechtgesteld, het antisemitisme groeide met de dag. In 1926 verliet Teller Hongarije. Via de universiteiten van Karlsruhe, Leipzig, Göttingen, Londen en Kopenhagen kwam Teller uiteindelijk in 1935 in de Verenigde Staten aan.

De vier maanden onder Béla Kun lieten diepe sporen na. Teller ging boeken lezen van de Hongaars-Britse schrijver Arthur Koestler, die als communistisch agent in de Sovjet-Unie had gewerkt. Terwijl veel westerse intellectuelen pas in de jaren zeventig inzagen dat Jozef Stalin en Adolf Hitler één pot nat waren, wist Teller dat al veel eerder.

‘Communisme is haat, door mensen als Marx en Lenin gemaskeerd tot wetenschap. Dat betekent niet dat alles wat Marx en Lenin zeiden verkeerd was, maar haat speelde er een heel belangrijke rol in. Er zijn twee religies die zich onderscheiden van de andere omdat hun fundamentele houding haat is: communisme en de islam. In beide wordt de haat voor de ongelovige veel sterker benadrukt dan de heerlijkheid van de gelovige.

‘Ik twijfelde in 1935 nog over het communisme. In 1937 veel minder en in 1945 absoluut niet meer. Waarom vraagt u mij waarom ik toen al inzag dat het communisme niet deugde? U moet al die anderen vragen waarom zij het niet inzagen! Zij hadden ook de memoires van Koestler kunnen lezen. Stalin vermoordde de meerderheid van zijn naaste medewerkers, nadat hij de hongerdood van miljoenen Sovjets had veroorzaakt. Die informatie was geheel toegankelijk. Ik vind het nog steeds onbegrijpelijk dat zo weinig mensen toen de situatie doorzagen. Geen mens kan even dwaas zijn als een grote groep mensen die van zichzelf denken dat ze wijs zijn. Een groep mensen kan het spoor geheel bijster zijn. Waarom? Wij worden geleid door emoties en bevestigd door de emoties van onze buurman.’

Teller beschouwt het flirten met het communisme door westerse intellectuelen – dat voor menigeen pas ophield toen de Berlijnse Muur werd afgebroken – als de vergissing van de eeuw. ‘Het is een niet te weerleggen feit dat gedurende een lange periode de meerderheid van de intellectuelen grondig in verwarring was. Hoe het komt dat ik niet in verwarring was, kan ik u niet zeggen. Ik weet wel dat het me ongeveer tien jaar kostte voor ik het doorhad. Maar in de tijd dat ik Darkness at Noon [eveneens een boek van Koestler; SR] las, en dat was in 1943, was dat geen nieuws voor mij, maar een bevestiging.’

Teller wordt af en toe meegesleept door zijn haat jegens communisten. Seymour Hersh meldt in zijn boek over de Israëlische atoombom, dat Teller eens een CIA-directeur op een etentje had getrakteerd om hem vervolgens te vertellen dat de Sovjet-Unie op de tweehonderdste verjaardag van de Amerikaanse onafhankelijkheid, in 1976, een verrassingsaanval met kernraketten zou ondernemen.

‘Ik heb, heel actief, jawel, weerstand geboden aan de verdere expansie van het Russische imperialisme in het uniform van communisme. Met welk effect, of ik genoeg heb gedaan, te weinig of dat ik soms wat overdreef, dat weet ik niet. Het interesseert me ook niet. Waarom zou het? Een van de weinige dingen die zeker zijn, is dat ik het niet nog eens hoef te doen.’

Franklin D. Roosevelt

In Amerika ging Teller verder met wat hij in de Europese universiteitssteden deed, samen met fysici als Albert Einstein, Robert Oppenheimer, Hans Bethe en Isidor Rabi, pogen de krachten in de atoomkern te doorgronden. Dat leidde tot de atoombom. Die was – weinigen staan daarbij stil – een Hongaars initiatief. Drie gevluchte Hongaarse Joden stonden aan de wieg van het Manhattanproject (de codenaam voor de ontwikkeling van de atoombom): Leo Szilard, Eugene Wigner en Edward Teller. Het was niet gemakkelijk om president Franklin D. Roosevelt en zijn medewerkers te doordringen van het militaire belang van trillende en splijtende atoomkernen en rondvliegende neutronen. In deze periode van onbegrip en afwijzing deelden Szilard, Wigner en Teller hun zorgen en emoties met elkaar in hun moedertaal.

‘Dat was van groot belang. Szilard nam het voortouw. Ik was very much de junior. In die belangrijke tijd had ik de “gewichtige” taak van chauffeur.’

Op 2 augustus 1939 bijvoorbeeld, reed Teller Szilard naar een dorp op Long Island, New York, waar Einstein een zomerhuisje had. Ze wisten niet waar, en vroegen aan een klein meisje met vlechten waar die man met het lange witte haar woonde. Szilard en Teller praatten in op de toen al gezaghebbende Einstein, die ter plekke een brief aan Roosevelt schreef.

‘Wat zou er zijn gebeurd als Szilard niet het geluk had gehad om al in het begin van de oorlog de aandacht van Roosevelt op atoomenergie te vestigen? Natuurlijk hadden de Britten onafhankelijk van ons interesse, maar of dat genoeg was om het Manhattanproject tot stand te brengen, weet ik niet. Lindemann, de adviseur van Churchill, was tegen de atoombom omdat hij dit een onrealistisch idee vond. En Enrico Fermi in de Verenigde Staten dacht wel in de goede richting, maar was niet zo bereid voor het idee te knokken.

‘Het is een volkomen plausibele gang van zaken dat de Tweede Wereldoorlog in dat geval door de geallieerden zonder atoombom was gewonnen en dat in 1954 Stalin, of in feite Beria, als eerste bij de bom zou zijn geweest. Denk over de consequenties daarvan maar even door!’

Wie spreekt over de ontwikkeling van de atoombom, heeft het over Los Alamos. Los Alamos was de scharnier in het leven van Teller. Niet alleen in zijn leven. Bijna alle Nobelprijswinnaars van boven de zestig hebben speciale herinneringen aan Los Alamos. Vonken sprongen er over van het ene slimme brein naar het andere. Daar, midden in de woestijn van New Mexico, werkten de knapste natuurkundigen uit Europa en Amerika onder leiding van generaal Leslie Groves en fysicus Robert Oppenheimer, aan de vinding die het denken tot op de dag van vandaag beïnvloedt.

Manhattanproject

Los Alamos was een van de drie geheime steden van het Manhattanproject; evenals Oak Ridge en Hanford stond het op geen enkele kaart, maar telde het binnen zijn omheiningen duizenden werknemers die, op een handvol na, geen idee hadden met wat zij bezig waren. Velen ontdekten pas na Hiroshima en Nagasaki waartoe die strikt geheime fabrieken dienden.

In Los Alamos diende zich ook het grote persoonlijke conflict in Tellers leven aan. De snelste weg om de kracht in de atoomkern te temmen, was om zware atoomkernen (uranium of plutonium) te splijten, maar Teller had een speciale band met fusie, het versmelten van lichte atoomkernen. Teller had al in 1938, samen met Hans Bethe, gepubliceerd dat de zon zo werkte en wilde ‘zijn’ proces zo snel mogelijk in een bom, de Super, nabootsen.

‘Ik werkte al voor Los Alamos aan de theorie van de Super, en ik verwachtte er ook in Los Alamos aan te kunnen werken. Maar ik moest allerlei berekeningen aan de splijtingsbom doen en voelde me niet zo nuttig. Door Oppenheimer werd ik ervan verlost, hij vroeg me met een kleine groep aan wat zaken te werken, waarvan de Super iets minder dan de helft uitmaakte.’

Bethe klaagde later dat Teller zich onttrok aan het werk aan de atoombom, Teller zou de smoor in hebben dat hij Bethe en Oppenheimer moest gehoorzamen en nauwelijks aan de Super kon werken. Na de oorlog ging Teller verder met de Super. Hij kwam met een doorbraak in het ontwerp. Het werd in 1952 getest: de waterstofbom was een feit en een compleet eilandje, Elugelab, verdween van de kaart.

De details van Tellers vondst zijn nog steeds als geheim aangemerkt. ‘Misschien kan ik er op een dag vrij over praten. Nu mag dat niet, en dat is een schande. Mijn beslissende bijdrage was overigens niet wetenschappelijk: ik bleef aan het idee vasthouden. Ik werkte er meer dan tien jaar aan.’

Vaderlandsliefde

De meeste fysici die in Los Alamos aan de bom werkten, deden dat met een mengeling van vaderlandsliefde, angst dat de nazi’s eerder zouden zijn, en omdat Los Alamos topwetenschap betekende. Toen bleek dat de atoombom werkelijk werkte en die, toen de oorlog eigenlijk al was afgelopen, nog op twee Japanse steden werd losgelaten – deels om een bloedige invasie van Japan te voorkomen, deels om de Sovjet-Unie te imponeren – zaten veel fysici met een flinke kater en een knagend schuldgevoel.

Terwijl de eerste ‘Ban de Bom’-tekens op straat verschenen, voerden veel van Tellers vrienden en collega’s pleidooien om uit de nog prille wapenwedloop te stappen. Bethe, Rabi, Einstein en Oppenheimer riepen op de ontwikkeling van de waterstofbom te staken. Hun argument was onder meer dat de Sovjet-Unie alleen aan de waterstofbom werkte omdat de Verenigde Staten dat deden. Zou Amerika stoppen, dan zou Rusland meegaan.

Andrej Sacharov, die midden in de ontwikkeling van de Russische waterstofbom zat, is in zijn autobiografie op dit punt heel stellig. ‘De feiten die bekend werden over de stand van zaken aan het eind van de jaren veertig, stellen Teller in het gelijk. De Sovjetregering, of beter gezegd: Stalin, Beria en consorten, beseften al de mogelijkheden van het nieuwe wapen, en niets had hen van pogingen ook zo’n wapen te ontwikkelen, kunnen weerhouden. Elke Amerikaanse stap om het werk aan een waterstofbom te staken of op te schorten zou zijn opgevat als een listige afleidingsmanoeuvre of als een bewijs van domheid en zwakheid.’

Sacharov

Ook uit ander historisch materiaal blijkt inmiddels dat Teller het bij het rechte eind had: toen het debat over de H-bom in Amerika nog moest beginnen, was Sacharov al bezig. Weliswaar hadden de Verenigde Staten de eerste proefexplosie, maar dat was meer for the record; het betrof een niet transporteerbare bom. Sacharov had als eerste een waterstofbom die in een vliegtuig paste.

De verhouding tussen Teller en Oppenheimer was er ondertussen niet beter op geworden. Teller kwam naar Los Alamos om aan de Super te werken, maar mocht dat niet van Oppenheimer. Oppenheimer was voor het gebruik van de atoombom tegen Japan, Teller was tegen. Na de oorlog probeerde Oppenheimer Teller opnieuw te beletten met de Super verder te gaan. De twee waren in vrijwel elk opzicht tegengesteld. Oppenheimer was kil en hooghartig en had aanleg tot depressiviteit. Bij de eerste proefexplosie, op 16 juli 1945, citeerde Oppenheimer een regel uit de Bhagavad-Gita: I am become Death, The shatterer of worlds. Teller daarentegen deed zijn zonnebril af om de paddestoel beter te zien.

In 1953 en 1954, tijdens de McCarthyperiode, moest Oppenheimer zich verdedigen tegen de aanklacht fellow–traveller te zijn. Zijn vrouw, broer en maîtresse waren communisten, evenals veel van zijn vrienden. Dat was tijdens de Spaanse Burgeroorlog, de Grote Depressie en de gezamenlijke oorlog tegen Duitsland niet ongewoon, maar Oppenheimer draaide er tijdens het proces omheen. De meeste vrienden en collega’s van Oppenheimer hielden zich op de vlakte.

Teller niet. Hij zei: ‘Ik zou de vitale belangen van dit land liever in handen zien van iemand die ik beter begreep en daarom meer vertrouwde.’ Oppenheimer verloor zijn baan als voorzitter van de atoomcommissie.

De getuigenis van Edward Teller tegen Robert Oppenheimer leidde ertoe dat veel van zijn vrienden niets meer met hem te maken wilden hebben. Op de eerste openbare bijeenkomst in Los Alamos na de rechtszaak wilde Teller iemand die hij al sinds 1942 kende een hand geven. Die werd niet aangenomen. Isidor Rabi heeft Teller eveneens nooit meer een hand gegeven. Hans Bethe, de Nobelprijswinnaar, antwoordde in The New York Times op de vraag of Teller de vader van de waterstofbom was: ‘Hij was de moeder.’ Teller werd uit de kleine gemeenschap van fysici gebannen: de fysicus Freeman Dyson noemde het in zijn memoires een schervengericht.

Sinds het Oppenheimer-proces gaat het met Tellers gezondheid minder goed. Een waarschijnlijk door stress veroorzaakte darmstoornis, een hartaanval, een bypass. In 1974 zei hij: ‘Als iemand zijn land verlaat, zijn continent verlaat, zijn kennissen verlaat, zijn vrienden verlaat, dan zijn de enige mensen die hij kent zijn collega’s. Als meer dan 90 procent van hen hem als een vijand beschouwt, een outcast, dan kan dat niet anders dan een effect hebben.’

Nog steeds wordt Tellers houding hem aangewreven. De Nederlandse Amerikaan Abraham Pais, fysicus en geschiedschrijver van de fysica zegt erover: ‘Teller is een controver-siële figuur. Om u de waarheid te zeggen, ik mag hem niet. Misschien, achteraf, had Teller in sommige opzichten gelijk, maar er zijn momenten in je leven dat je moet kiezen. Als een collega wordt aangevallen door de bureaucratie, dan mag hij nog zo arrogant zijn – en Oppenheimer was enorm arrogant – dan verdedig je hem toch.’

Teller houdt zich groot. Zelfs over de venijnige opmerking van Rabi, Teller als vijand van de mensheid, haalt hij zijn schouders op. ‘Luister, ik heb al de grootste moeite om het natuurkundige proces van supergeleiding te begrijpen, laat staan dat ik Isidor Rabi begrijp.’

Vertrouwen in de wetenschap is te bestellen bij Elsevier of te verkrijgen in de reguliere boekhandel