"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Verwevenheid

Zondag, 13 februari, 2022

Geschreven door: Hans Alma, Caroline Suransky
Artikel door: Marc van den Bossche

Monotheïsten en monosecularisten

[Essay] Kort voor alle soorten media covid of corona hun dagelijkse nieuwgaring lieten bepalen, was de Amerikaanse filosoof William Connolly (°1938) nog te gast aan de VUB. De tweedaagse conferentie rond zijn denken mondt nu uit in een boek waarvan de titel vreselijk oneigentijds klinkt, maar net daarom actueler is dan ooit: Verwevenheid. De ondertitel heeft het over ‘een verbindend humanisme’. In tijden van op hol geslagen polarisering en eigen gelijk dat niet te rijmen valt met het al even eigen gelijk van anderen zijn dat titels die minstens veelzeggend mogen heten.

De inspirator van de bundel essays over dit thema, William Connolly dus, geniet weinig – te weinig vind ik – bekendheid in onze contreien. Het klinkt ongetwijfeld paradoxaal, maar de man heeft een boodschap die momenteel wellicht als zeer scherp wordt ervaren, maar dan net omwille van de grote zin voor nuance ervan. Ik vat die boodschap samen in twee vragen: “Zijn we pluralistisch?” en “Is ons pluralisme pluralistisch?” De eerste vraag mag met een ‘ja’ beantwoord worden. De tweede niet. En omwille van dat ‘neen’ op vraag twee heeft Connolly het bijvoorbeeld moeilijk met een bepaalde vorm van secularisme dat hij een zelfde soort logica ziet hanteren als het monotheïsme. 

Voor velen staat secularisme zowat synomien voor de mogelijkheid van een pluralistische samenleving en zou het er zelfs de conditio sine qua non van vormen. Dat Connolly dit in vraag lijkt te stellen, heeft echter alle uitstaans met zijn bekommernis om het pluralizeren van pluralisme, om het multidimensionele karakter ervan. Grofweg komt zijn kritiek erop neer dat het secularisme eenzelfde monologische karakter heeft als het christendom dat het sedert de eeuw van de Verlichting heeft verdrongen. We zouden het kunnen hebben over het monotheïsme van de westerse rationaliteit.

Connolly vreest dat de intense strijd van het secularisme tegen religieuze intolerantie pleitbezorgers ervan blind maakt voor de mogelijke eigen intolerantie. Voor hem zouden we meer oog moeten hebben voor religieuze en niet-religieuze varianten in het publieke leven dan de traditionele secularisten en monotheïsten plachten te doen. We hebben vandaag een reflexief engagement nodig, meent hij, in het gesprek tussen religieuze en niet-religieuze burgers om zo een levendiger – en eigenlijk genuanceerder – pluralisme te bekomen.

Boekenkrant

Wat bedoelt hij dan met het traditionele beeld van het secularisme en waarom is dat problematisch in de actuele omstandigheden? Dat beeld ziet Connolly gekarakteriseerd door – in het Engels – conceits, wat begrepen kan worden als vormen van ‘eigendunk’ of ‘waan’ of ‘verwaandheid’. Voor alle duidelijkheid: Connolly wil zeker het secularisme niet terugdringen of vervangen door een publieke religie. Wel wil hij het secularisme herdenken en hermodelleren. Traditioneel zorgde het secularisme in de Euro-Amerikaanse vorm voor de organisatie van een publieke ruimte die mogelijkheden opende voor vrij spreken en handelen. Dat perspectief wil Connolly zeker behouden, maar hij vraagt ook om een behoedzame herconfigurering, nu nieuwe religieuze, metafysische etnische en seksuele differenties de vroegere ethische bekommernissen overstijgen.   

In een tijdperk van globalisering en alsmaar snellere processen in uiteenlopende levensdomeinen is het onwaarschijnlijk dat een ‘eigentijds’ cultureel pluralisme, gegrond is in een grimmige positie die zich boven elk verder debat verheven acht. Momenteel is het volgens Connolly veeleer nodig het secularisme te herschrijven. Doel daarvan is zo een ethos van engagement te bekomen, middenin het agonistische speelveld van een veelheid aan controversiële metafysische perspectieven. Daartoe behoren zowel christelijke en andere monotheïstische perspectieven als het seculiere denken en aseculiere, nontheïstische perspectieven. 

Een motto van Connolly luidt: ‘niets is fundamenteel’. Voor zijn houding tegenover pluralisme betekent dit dat dit niet kan gegrond zijn in één bron, bijvoorbeeld de universele rede, maar enkel in dat agonistische ethos van engagement tussen verschillende opvattingen die uitgaan van een verscheidenheid aan morele bronnen en metafysische oriëntaties.

Dit ethos van engagement brengt Connolly tot wat hij ‘a politics of becoming’ noemt. Wat bedoelt hij daarmee? Met de politiek van het worden heeft hij het over een paradoxale – een term die vaak voorkomt in zijn werk – politiek waarin nieuwe culturele identiteiten worden gevormd vanuit onverwachte energieën en vanuit wat hij treffend ‘institutionnaly congealed injuries’ noemt, institutioneel gestolde verwondingen. Dat lijken mij de verwondingen die aanwezig blijven ten gevolge van het impliciete en onbevraagde ‘framework’ van waaruit andere bevolkingsgroepen benaderd worden die gevestigde identiteiten bedreigen of in vraag stellen. Denk aan de ‘Black Lives Matter’ beweging. De politiek van het worden ontstaat dan ook vanuit een agonistisch verzet, vanuit lijden en onderdrukking en vanuit de uitwegen die ruimte maken voor cultureel bepaalde verschillen. Belangrijk: voor zover het lukt om een nieuwe identiteit op het culturele veld te plaatsen, verandert de politiek van het worden ook de vorm en de contouren van reeds bestaande identiteiten. De behoedzaamheid waar Connolly voor pleit betreft met andere woorden ook het zichzelf in vraag stellen van de seculiere positie. Hij durft dan ook besluiten dat de uitdaging er vandaag in bestaat om verschillende  pluraliteiten van politieke identiteit te onderzoeken en ermee in gesprek te gaan, ook al zijn ze niet te herleiden tot liberale of seculiere beelden van wat ons tot nog toe lijkt te binden. Een andere soort van verbondenheid of verwevenheid, daar wil Connolly dan ook toe komen. Hij noemt dit een multidimensioneel pluralisme waarbij we experimenteren met andere vormen van politieke verbinding en communicatie binnen en buiten de staat. Hij gebruikt hiervoor het beeld van een cultureel centrum dat omgeven wordt door verschillende sattelieten van minoriteiten. Ik citeer: “Culturele diversiteit wordt nu rizomatisch in plaats van nationaal. De dichtheid ervan bestaat uit elkaar kruisende en onderling afhankelijke minderheden van verschillende types en soorten die dezelfde territoriale ruimte innemen en die met elkaar onderhandelen over een ethos van engagement.”

 Connolly’s belangrijkste boodschap en de drijfveer van dit multidimensionele pluralisme lijkt me de kritische aandacht voor de eigen blinde vlek. In zijn boek Pluralism heeft hij het daar bijvoorbeeld over als hij er ons op wijst dat het toch niet kan dat we van moslims vragen te kunnen leven en zich te kunnen schikken naar het binnen een liberale westerse cultuur geproclameerde seculiere vrije denken en daarbij ons eigen pluralisme niet meer consequent zouden doordenken. Nogmaals: we hebben een seculier cultureel centrum nodig, maar een sterk pluralisme weet dit te verzoenen met de satellieten rond dat centrum, satellieten die zelf niet seculier of vrijzinnig of areligieus zijn. Connolly geeft op meerdere plekken aan het moeilijk te hebben met de bekende ‘public-private split’: geloof als privé-overtuiging. Dit vaak gehanteerde beeld klinkt theoretisch misschien aanvaardbaar, maar hoe doe je dat: een overtuiging thuis laten als je in het publieke debat stapt? Connolly gaat daar overigens nog verder en eigenlijk ziet hij niet zoveel in de mogelijkheid om rede en geloof te onderscheiden. 

Elke overtuiging dient zich te hoeden voor de eigen neiging tot exclusie. Elke overtuiging dient het bad van de Verlichting te nemen, in die zin dat ze zich kan vrijwaren van een mogelijke theocratische tendens, maar ook – en dit is de vingerwijzing naar een te exclusief secularistisch denken – oog heeft voor een te groot vertrouwen in de mogelijkheid om geloof en rede te scheiden. Ik geef hoger vermeld citaat volledig weer: ‘Terwijl je moslims in Europa en Amerika oproept om ontvankelijk te zijn voor het samenleven met andere religies binnen hetzelfde gebied en over de territoriale grenzen heen, is het onontbeerlijk om ’te werken aan je eigen theïstische of nontheïstische geloof’ om met de relationele dimensie en de aanvechtbaarheid ervan in de harten en de geesten van anderen in het reine te komen’. Ook de rede draagt sporen van geloof in zich. Ook het uitgaan van het primaat van de rede en de vermeende objectiviteit ervan berust op een verbeelding van de wereld die eraan voorafgaat en die ook niet meer is dan dat: een mogelijkheid die zich voor werkelijkheid houdt. Als ook secularisten de door hen bepleite mogelijkheid als enige werkelijkheid gaan zien dan slagen ze er zelf niet meer in privé en publiek te scheiden. Privé-overtuigingen kunnen dan wel niet thuis gelaten worden, ze kunnen wel tussen haakjes worden geplaatst bij het betreden van het publieke debat. Indien niet is neutraliteit een lege term en een masker voor de eigen blinde vlek, in dit geval van niet-religieuze secularisten.

U ziet wat ik hierboven bedoelde met de scherpte die voorkomt uit zin voor nuance.

Eerder verschenen op Marc van den Bossche