"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Vuursteens vleugels

Donderdag, 8 april, 2010

Geschreven door: Elmer Schönberger
Artikel door: Daan Stoffelsen

Een aardige, rare man

Wat ben jij een rare man zeg.’ In ieders leven is een keerpunt, en misschien is deze zin dat wel voor Erik Vuursteen – liever: Vuursteen. Pluis zegt het, en ze heeft gelijk, Vuursteen is de laatste die het zal ontkennen; hij is een eenzaat, onhandig, overgebleven, een ouwe zak, een misantroop, een fantast, een fabulist. Hij is wel een goed pianostemmer, al is, benadrukt hij, zuiverheid een illusie, en hij doet zijn werk alleen. Totdat Pluis in zijn leven komt, en Vuursteens vleugels, de tweede roman van Elmer Schönberger van een portret van een morsig figuur in een prettig eigenaardige liefdesgeschiedenis verandert.

Het portret van de pianostemmer alleen is al de moeite waard, zoals Schönberger het opbouwt. Hij opent met de schofterige, nimmer uit te spreken toespraken voor de Nederlandse Vereniging van Pianostemmers, gaat van stemafspraak naar stemafspraak en openbaart telkens een karaktereigenschap, een hebbelijkheid. Vuursteen baant zich alleen door de ruïne van een rijtjeshuistuin om een uur lang te praten met de hond des huizes, die hij Brahms noemt. Hij verzint hele verhalen over een klant tegenover de SRV-man. En hij maakt foto’s van de huizen waar hij werkt. En van Pluis, per ongeluk.

Als hij een interessante ‘denkbeeldige lijn’ ontdekt waarlangs hij zijn laatste foto kan maken, van de witte lichtbol boven de eettafel, via het familieportret op het televisietoestel naar het dartbord aan de deur, en afdrukt, gaat de deur open. Een meisje. Ze zegt niets over de foto, maar biedt hem wel een boterham aan. En als hij om een nat lapje vraagt, zegt ze dat hij een rare man is, dat jij een rare man bent . ‘Ze zei “je”. Verdomd.’ Maar, even later: ‘Het is niet het goede je. Het is het verkeerde je. Niet je, maar jij. Dat schoolmeesterachtige jij. Dat snerpende jij. Misselijke letter, die ij, lange neus onder de klinkers.’

Toch blijft Pluis hangen, Vuursteen begint in gedachten tegen haar te praten, tot hij haar wéér tegenkomt, bij een andere klant: de uitbater van een striptent. Pluis stript. Vuursteen waagt zich naar binnen om haar te bekijken, raakt betoverd door de getatoeëerde vleugeltjes op haar rug, en vooral door haar beugel. Vertederd is hij, niet opgewonden, houdt hij zich voor. Als hij vervolgens contact zoekt – op een confronterende manier die ieder ander af zou schrikken – en er iets van een relatie ontstaat, houdt hij aan die vertedering vast. (Een treffende episode van zowel obsessie als tederheid is als hij haar een eerste lift aanbiedt en stomme vragen stelt over haar werk als stripster, terwijl hij tegelijkertijd maar niet op kan houden zich af te vragen waar ze naar ruikt – djinten, stelt hij even later vast. Zo tegenstrijdig en zo teder en zo concreet lees je het weinig.) Terwijl zij, studente filosofie zoals blijkt, daarbij benadrukt dat ze vooral nieuwsgierig is. Pluis is Vuursteens assistente bij het stemmen, ze neemt de foto’s, ze praten, maar ze delen niet het bed.

Boekenkrant

Natuurlijk verandert dat. Natuurlijk belanden ze bij elkaar in bed, al is ook dat niet plat, maar met een afstand die niet intiemer had kunnen zijn. En natuurlijk is dat niet het einde: Vuursteen, die tijdens zijn periodes van obsessieve verliefdheid steeds meer zijn werk en leven verzaakte, raakt helemaal uit evenwicht. Hij drinkt meer, hij rijdt ongeconcentreerder (uw recensent had zijn dood al bij verschillende bijna-ongelukken voorspeld), hij grijpt in bij een mishandeling waar hij getuige van is en raakt door de afwikkeling gedesillusioneerd…

Er zijn overeenkomsten met het debuut van Christiaan Weijts, dat overvolle, virtuoze Art. 285b.: er is een stripster, er is een stalker, er is de muziek. Maar Vuursteen is niet ambitieus in leven, liefde of werk, hij heeft weinig meer met muziek – zegt hij -, en hij heeft zijn driehoeksverhouding in het verleden liggen. Bovenal is Vuursteen een bijna-vijftiger, iemand die ‘verdomd’ zegt, en ‘allemachtig’. Vuursteens vleugels is bedaagder, rustiger, de maatschappij staat meer op afstand, maar ook zijn de hoofdpersonen interessanter: van Vuursteen weet je tot aan het eind niet wat je van hem kan verwachten, behalve zijn val; zijn aantrekkingskracht voor Pluis, eigenlijk alles aan Pluis, is een mysterie. Bovendien zijn er voorbeelden van een aardig literair spel, zoals het gelijknamige boek-in-het-boek, en getuigt Vuursteens vleugels van een scherp gevoel voor taal en verhoudingen. De analyse van Pluis’ spontane raremannenkwalificatie houdt namelijk niet op. Hij bedenkt zich, later, dat hij dat ook tegen een oudere vrouw had kunnen zeggen:

‘Wat ben jij een rare vrouw, zeg. Maar denk maar niet dat hij dat ooit had gedurfd. Geen sprake van.
En opeens weet hij waarom. Het heeft te maken met de transpositie van nat lapje naar stemsleutel en van stemmer naar werkster. Het zit ‘m in het woord “vrouw”. Dus “man”. Met het woord “man” heeft Pluis als het ware haar hand op zijn knie gelegd. Heel even, louter symbolisch, maar toch. Ze had zelfs even in zijn knie geknepen.’

Vuursteens vleugels is twee delen lang op vele vlakken een geslaagd boek, maar op zijn minst bij de krachtige dreiging van Vuursteens val, die vooral afgebroken wordt door het kunstmatige derde deel van het boek, vanuit het perspectief van Pluis die, over de webcam, haar verhaal doet aan Vuursteens dierbare nichtje Nicole. Het is alleen hier, en twee- of driemaal eerder in de roman, dat niet Vuursteen zelf, maar een ander het woord voert, en dat is gek. Bovendien worden hier zo veel vragen beantwoord over de stugge Vuursteen en zijn schijnbaar zo vluchtige minnares dat er geen mysteries overblijven.

Maar, en dat moet ook gezegd worden, Pluis’ versie van de romance – het wás wel een romance, hoe Vuursteen zulke termen ook vermeed – is absoluut ontroerend, een bevestiging van de sympathie die de lezer al had opgevat voor de nukkige stemmer. Vuursteens vleugelsis daarmee vooral sympathiek, en pas in de tweede plaats knap en in grote mate geslaagd – al is het niet helemaal zuiver, mooi is het wel.


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.

Boeken van deze Auteur:

Maar ik ben al thuis