"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Waar kunnen we landen? Politieke oriëntatie in het Nieuwe Klimaatregime.

Zondag, 13 januari, 2019

Geschreven door: Bruno Latour
Artikel door: Remco Nieberg

Politiek in tijden van het Antropoceen

[Recensie] Dat Bruno Latour vandaag de dag optreedt als pleitbezorger van de klimaatwetenschap en de noodzaak iets te doen aan klimaatverandering, zal voor sommigen als een verrassing komen. Met werken als Laboratory Life (samen met Steve Woolgar, 1979) en Science in Action (1987) onderzocht Latour als een antropoloog de wetenschappelijke praktijk, wat resulteerde in een radicaal nieuwe kijk op wetenschap. Wetenschappelijke feiten worden niet ontdekt door wetenschappers die een afstandelijke, onderzoekende houding aannemen, maar worden geconstrueerd in een praktijk die is opgebouwd uit een netwerk van wetenschappers, laboratoria, instrumenten, gesprekken, rapporten en alles wat een rol speelt in de totstandkoming van het eindresultaat. Een conclusie die vandaag de dag even controversieel is als toen: is dit geen relativering van de wetenschappelijke autoriteit, die berust op de objectiviteit van haar methoden en uitkomsten? Geeft Latour zo geen steun aan klimaatsceptici die de objectiviteit van de klimaatwetenschappen in twijfel trekken?

Toch berust dit op een misvatting van Latours werk. Met zijn onderzoek naar de wetenschappelijke praktijk wilde hij niet de autoriteit van de wetenschap aanvallen, maar komen tot een beter begrip van wat wetenschappers doen en hoe zij te werk gaan. Wetenschapsfilosofen vóór Latour beschouwden wetenschap vanuit hun studeerkamer; dit leverde ideaalbeschrijvingen op waaraan de praktijk nooit zal beantwoorden. Door nauwkeurig alle stappen te volgen die leiden tot een algemeen aanvaard wetenschappelijk feit, liet Latour zien hoeveel werk ermee gemoeid is stabiliteit aan dit feit te verlenen. Dit betekent niet dat deze feiten niet objectief zijn, maar alleen dat deze objectiviteit het resultaat is van een proces dat zelf niet objectief hoeft te zijn.

Niet alleen valt Latour de objectiviteit van wetenschappelijke feiten niet aan, hij biedt zelfs aanknopingspunten om tot een beter begrip van klimaatverandering te komen. De sleutel hiertoe ligt in een ander controversieel deel van zijn denken. Bij de constructie van wetenschappelijke feiten spelen naast wetenschappers, ook allerlei niet-mensen zoals apparaten, instrumenten en wetenschappelijke ‘objecten’ zelf een dusdanige rol, dat we ze volgens Latour handelingsvermogen moeten toeschrijven. Hiermee wordt echter het klassieke subject-objectonderscheid tussen handelende mensen en inerte dingen onhoudbaar. In Wij zijn nooit modern geweest (1991, Nederlandse vertaling 1994) betoogde Latour dan ook dat het moderne onderscheid tussen enerzijds de natuur en anderzijds de menselijke samenleving of cultuur kunstmatig is, en het ons onmogelijk maakt tot een begrip te komen van wat hij noemt ‘hybriden’, fenomenen die niet in een van beide kampen kunnen worden ingedeeld:

“[W]aarbij moeten we het verhaal van het gat in de ozonlaag indelen, of dat van de opwarming van de aarde of dat van ontbossing? Waar moeten wij deze hybriden indelen? Zijn ze menselijk? Menselijk, ja, want zij zijn ons product. Zijn ze natuurlijk? Natuurlijk, ja, want zij zijn niet onze activiteit. Zijn het lokale of wereldomvattende verschijnselen? Allebei.”

Boekenkrant

Klimaatverandering als hybridevorm van mens en natuur – welbeschouwd biedt Latour geen voedingsbodem voor klimaatscepticisme, maar liep hij juist vooruit op het hedendaagse begrip van het Antropoceen: de natuur staat niet onverschillig tegenover de mens, maar wordt in toenemende mate door deze laatste bepaald.

Deze lijn heeft Latour doorgezet door zich de voorbije jaren vooral toe te leggen op de kwestie van klimaatverandering. Zo verscheen Oog in oog met Gaia. Acht lezingen over het Nieuwe Klimaatregime (2015, Nederlandse vertaling 2017), waarin Latour voortbouwt op zijn kritiek op het onderscheid tussen cultuur en natuur, mens en object, om deze verder uit te werken in het licht van klimaatverandering. Latour wijst erop hoe dit onderscheid ons een vals beeld voorwendt van een natuur die slechts als decor van ons handelen zou dienen; in plaats daarvan is het nu ‘alsof het decor op het toneel zou zijn geklommen om met de acteurs mee te doen in de intrige.’

Om een nieuw denken mogelijk te maken grijpt Latour naar James Lovelocks begrip Gaia. Latour laat zien dat Gaia, anders dan wel wordt aangenomen, niet staat voor iets spiritueels of (quasi-)religieus, maar juist door en door profaan is. Denken over de aarde in termen van Gaia betekent handelingsvermogen toeschrijven aan alles wat leeft. Organismen passen zich niet slechts aan hun omgeving aan, maar proberen hun omgeving naar hun behoeften te plooien; echter, omdat die omgeving ook weer bestaat uit handelingsvermogens, volgen op iedere intentionele handeling allerlei niet-intentionele terugkoppelingsreacties. Breiden we dit uit over al het leven op aarde, dan hebben we te maken met een warboel die niet een te maken is onder de noemer van een Groot Ontwerp of de Natuur, als onderscheiden van Cultuur. Zoals Latour zegt: “Die warboel is Gaia.”

In Oog in oog met Gaia was al te merken dat Latour zich – terecht – erg opwond over de klimaatkwestie. Toch beperkte het werk zich voornamelijk tot het voorstellen van een andere manier van denken die beter past bij het Antropoceen dan gevestigde denkvormen. Veel minder aandacht was er voor de zo urgente vraag: wat kunnen en moeten we doen? Veel filosofie, maar weinig politiek dus. Nu echter verschijnt bij Octavo publicaties, waar ook Oog in oog met Gaia verscheen, Bruno Latours essay Waar kunnen we landen? Politieke oriëntatie in het Nieuwe Klimaatregime. Zoals de titel al verraadt, zoekt Latour hier explicieter naar de politieke implicaties van zijn denken over Gaia.

Al doet spreken over ‘politieke implicaties’ maar weinig recht aan Latours stelling, namelijk dat “de klimaatkwestie tot de kern van alle geopolitieke issues behoort”. Groeiende ongelijkheid, toenemende deregulering, kritiek op de globalisering en de opkomst van het populisme zijn niet te begrijpen zonder het vraagstuk van het klimaat centraal te stellen. Wat de klimaatkwestie namelijk laat zien, is dat onze planeet niet aan de ontwikkelingseisen van de moderniteit kan voldoen: we stuiten op de grenzen van de planeet, en daarmee op de grenzen van onze levenswijze.

Latour betoogt dat het moderniseringsproject tot nu toe kon worden opgevat als een vector die van het Lokale naar het Globale liep: de oude zekerheden van het Lokale werden verlaten om te kunnen profiteren van de rijkdom, emancipatie en kennis die het Globale beloofde. Nu de klimaatkwestie de onmogelijkheid van dit project aantoont, proberen elites die dit op tijd hebben ingezien te grijpen wat er te grijpen valt. Zij zetten de modernisering in voor hun eigen gewin, met ver doorgevoerde deregulering en sterk toenemende ongelijkheid als gevolg. Het Globale biedt niet langer plek aan alle mensen, maar nog slechts aan de belangen van deze elites. In reactie hierop is voor velen het Lokale weer aantrekkelijk geworden, maar ook dit is een verarmd en exclusief begrip geworden: niet langer een rechtmatig toebehoren aan een land, gemeenschap of manier van leven staat voorop, maar het zich willen verschansen achter hermetisch gesloten nationale grenzen.

Nu de oude vector waarlangs de moderniteit zich oriënteerde niet meer volstaat, hebben we een nieuw punt van oriëntatie nodig. Volgens Latour is juist met Trump duidelijk geworden hoe we ons moeten oriënteren: diametraal tegenovergesteld aan de richting die zijn politiek gaat. Het trumpisme weet bovengenoemde verarmde begrippen van het Lokale en Globale – populisme en winstmaximalisatie voor de elites – te combineren door de systematische ontkenning van klimaatverandering. Het oriëntatiepunt van deze politiek is daarmee wat Latour aanduidt als het Bodemloze: “de horizon van mensen die niet langer behoren tot de werkelijkheid van een aarde die op hun handelen reageert.” In contrast tot het trumpisme dienen wij ons dus te oriënteren op een aarde die wél op ons handelen reageert, de aarde van het Antropoceen. Latour noemt dit oriëntatiepunt het Aardse.

Het is duidelijk dat Latour met Waar kunnen we landen? een ander doel voor ogen heeft dan met Oog in oog met Gaia. Het Aardse wat hij introduceert lijkt in alles op wat hij eerder Gaia noemde: we moeten het niet beschouwen als het kader van ons handelen, maar heeft zelf handelingsvermogen; het is, met een vergelijking die we reeds kennen van laatstgenoemde boek, alsof “het decor, de coulissen, het achtertoneel, het hele gebouw het toneel [zijn] opgeklommen”. En inderdaad, hij stelt dat de naam Gaia geschikt zou zijn als het niet zoveel bladzijden zou kosten om die term uit te leggen – iets wat Latour in Oog in oog met Gaia wel deed. Hier gaat het hem echter niet om het komen tot een filosofisch begrip van de klimaatkwestie, maar om het bieden van een politieke oriëntatie die ons kan helpen om te gaan met de geopolitieke problemen waar we nu geen antwoord op lijken te hebben: klimaatverandering, ongelijkheid, migratie en populisme.

Inderdaad, een groot deel van het essay wordt door Latour besteed om te laten zien hoe deze voorgestelde politieke heroriëntatie nieuw licht werpt op kwesties zoals het falen van de ecologie, het valse onderscheid tussen sociale en ecologische conflicten en het tekortschieten van verklaringen in termen van sociale klassen. Daarbij stelt hij veel van zijn bekende thema’s aan de orde: de verdeling van handelingsvermogen over mensen én niet-mensen, het problematische begrip Natuur zoals door de wetenschap opgevat en de simplificatie die in het onderscheid tussen subjectief en objectief schuilgaat. Door de doelstelling en de geringe lengte van het essay worden de filosofische achtergronden hiervan echter maar beknopt aangehaald, en voor wie niet bekend is met het eerdere werk van Latour kan er daardoor veel onduidelijk blijven.

Wat moeten we doen? Wat allereerst nodig is om de politiek op het Aardse te kunnen oriënteren, is volgens Latour simpelweg beschrijven. Het Aardse beschrijven betekent ons levensterrein in kaart brengen: beschrijven waarvan wij voor ons voortbestaan afhankelijk zijn, én welke andere aardbewoners (wat alles met handelingsvermogen omvat) hiervan afhankelijk zijn. Het doel is niet een vorm van harmonie te vinden, maar simpelweg het inventariseren van alle verschillende, conflicterende belangen; pas wanneer wij over die kaart beschikken, kunnen we ons volgens Latour oriënteren. Hoe zoiets er precies uit komt te zien, blijft echter onduidelijk. Dit is dan ook de grote zwakte van dit boek: het voorgestelde oriëntatiepunt blijft voor een politiek oriëntatiepunt te formeel, te onduidelijk. De filosofische onderbouwing is er, maar zonder tenminste een aanzet te geven tot een inhoudelijke bepaling van het Aardse blijft de politieke bruikbaarheid twijfelachtig.

Desalniettemin biedt Latour een interessante en bruikbare bijdrage aan het debat over de klimaatkwestie – en tegelijk aan de andere grote geopolitieke kwesties van vandaag. De heroriëntering die hij aanbiedt beperkt zich namelijk niet tot de aanpak van klimaatverandering, maar zou het uitgangspunt moeten zijn voor de politiek als zodanig, zelfs van het moderniseringsproject dat de koers van het Westen de afgelopen eeuwen heeft bepaald. Dit project leek mogelijk zolang de aarde als achtergrond van het menselijke handelen kon worden gezien, maar wordt problematisch nu in het Antropoceen het Aardse of Gaia zich als actor doet gelden. Hiermee geeft Latour een radicale, fundamentele kritiek op onze samenleving en politiek – maar hoe wij op dat fundament verder kunnen bouwen, dient verder te worden uitgewerkt.

Voor het eerst gepubliceerd op De Leesclub van Alles