"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Wat er werkelijk is

Dinsdag, 22 juni, 2021

Geschreven door: Nelleke Noordervliet
Artikel door: Dietske Geerlings

“Dat ben ik hier in ieder opzicht: voorlopig, tijdelijk”

[Recensie] In de reeks wandelingen Terloops, die uitgeverij Van Oorschot uitgeeft, is Wat er werkelijk is van Nelleke Noordervliet van een bijzondere schoonheid. Dat komt niet alleen door de gedetailleerde beschrijvingen waarmee zij de lezer het prachtige Ierse landschap laat beleven, maar ook door haar filosofische bespiegelingen die zij, heel subtiel, door de landschapsbeschrijvingen mengt.

De beleving van een wandeling kan niet anders dan een unieke ervaring zijn, omdat er altijd sprake is van een perspectief waaruit je het landschap bekijkt en daarnaast elk moment het landschap verandert, door de lichtval, de weersomstandigheden, de seizoenen. Door juist dat tijdelijke, terloopse van de wandeling te benadrukken, en tegelijkertijd te laten zien hoe het landschap verankerd is in een eeuwenlange geschiedenis, maakt Noordervliet het ook voor de lezer tot een unieke ervaring. Zo beschrijft ze momentopnamen, zoals de windvlaag, die net op dat moment ‘als een belediging’ in haar gezicht blaast, maar laat ze ook zien hoe de windvlagen van andere momenten uiteindelijk het landschap hebben gevormd:

“De bomen en struiken zijn ernaar gaan staan. Ze willen vluchten, verlangen naar benen of vleugels, maar hun wortels houden hen tegen. Dit voorjaar scheerde een zilte storm als een zeis over de toppen. Het jonge blad had geen verweer tegen het zout. De uiteinden van de takken zijn kaal.”

Het is bewonderingswaardig hoe bescheiden Noordervliet zelf op de achtergrond blijft, de lezer nooit het uitzicht op het landschap ontneemt. Ze citeert regelmatig anderen, zoals Robert Macfarlane uit The Wild Places:

Heaven

“‘Landscape was here long before we were even dreamed. It watched us arrive. It will watch us leave.’ Dat ben ik hier in ieder opzicht: voorlopig, tijdelijk. Het landschap ziet me komen en gaan.”

Haar subtiele observaties en het citeren van anderen bevestigen voortdurend haar eigen nietigheid. Zo geeft ze aan dat ze altijd het liefst een lus loopt, zodat ze niet dezelfde weg terug hoeft te nemen, maar constateert meteen daarop dat de terugweg nooit dezelfde is als de heenweg. Om zich daarvan te vergewissen draait ze zich na honderd meter om en ziet hoe het gezichtsveld op de terugweg totaal anders gevuld is dan op de heenweg:
Heen zie ik de berg waarop ik koers, terug zie ik het dal dat ik verlaat.

“Heen zie ik de voorkant van het huis dat ik passeer, terug de achterkant. Heen verbergen bomen de schapenstal, terug zie ik hem. Daarom sta ik tijdens een wandeling af en toe stil om even 360 graden te nemen en met de blik rustig het decor af te tasten.”

Door dit soort observaties voelt de lezer niet alleen hoe het landschap te groot is om te omvatten, maar ook dat deze observaties uitstijgen boven alleen deze wandeling. Ze zijn immers ook van toepassing op het leven zelf: iets kan zich als een berg voordoen, en als je er eenmaal bovenop staat en achteromkijkt, zie je hoe je uit een dal bent geklommen.

Hoe dieper je met Noordervliet het Ierse landschap intrekt en leest hoe zij zich verdiept heeft in de geschiedenis ervan, hoe meer je ervaart dat het haar mooie inzichten geeft:

“De wandeling is voor mij een ritueel geworden. Een pelgrimage naar het diepe verleden, waarover we zo weinig weten dat er veel ruimte overblijft voor onze onbeholpen verbeelding. (…) Mijn belangstelling voor geschiedenis heeft te maken met de troost van de continuïteit. Alles verandert, niets blijft gelijk, het leven is zwaar, maar de generaties geven elkaar de hand en scheppen moed en inspiratie uit schoonheid, warmte, en vreugde. En hoewel er geen dag voorbijgaat of ik denk aan de dood (hoe hij nader sluipt of plotseling toeslaat en hoe ik dan geschrokken of verslagen toegeef), toont dit landschap dat het leven sterker is dan de dood. Ik ben een schakel in de keten van leven. Niets meer, niets minder.”

Door de geschiedenis erbij te betrekken, laat ze de schimmen uit het verleden met haar meewandelen:

“In mijn verbeelding word ik niet alleen vergezeld door de haveloze zeventiende-eeuwers maar ook door het steentijdvolk dat op een hoogtijdag de berg over trekt. We zijn met velen.”

Noordervliet laat met dit kleine juweel iets belangrijks zien, namelijk hoe veelomvattend het leven is, hoe groots het landschap, hoe klein en onbetekenend de mens lijkt, maar dat toch ieder deel ertoe doet, iets toevoegt aan dat grote geheel:

“We onthullen niet, we maken. We maken onze goden. We maken onze werkelijkheid. We schrijven zelf ons leven. Een unieke taak die meer betekenis heeft dan de ontraadseling van een goddelijk plan, de onderschikking aan een onkenbaar besluit.”

Al wandelend en schrijvend heeft zij een klein, behapbaar, wonderschoon stukje werkelijkheid toegevoegd aan die grote, waarin wij ons maar al te vaak verslikken.

Eerder verschenen op Tzum en Met de neus in de boeken / Sanis libris, vita lacuna