"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

En niet bij machte

Dinsdag, 28 september, 2021

Geschreven door: J.V. Neylen
Artikel door: Vicky Francken

Werken aan de verte

[Recensie] Al een jaar of vijf zijn de gedichten van J.V. Neylen (Antwerpen, 1989) te lezen in literaire tijdschriften als Deus ex MachinaHollands MaandbladHetLiegend KonijnLiter en De Revisor. Ze is een van de weinige hedendaagse dichters van wie een voornaam voor de lezer tot een stel voorletters beperkt blijft. Misschien gek dat dat opvalt, want wat doet een naam ertoe: What’s immers in a name? “That which we call a rose by any other name would smell as sweet…” En volgens de literatuurtheoretici die de auteur ‘dood’ verklaarden, moet een tekst gelezen worden zonder verbanden te leggen met de persoon van de schrijver. Dat lukt nu eenmaal gemakkelijker als de dichter zich ook weinig blootgeeft; behalve een tweetal foto’s in zwartwit zijn er op internet (vandaag de dag de genadeloze getuige en verspreider van ooit gedeelde informatie) weinig persoonsgegevens te vinden, zelfs terwijl de dichter zich wel op een eigen website manifesteert. In die zin ontstaat er paradoxaal genoeg een bepaalde spanning rondom de onbekende voornaam: juist doordat er hier geen sprake is van Justine Vienna of Janna Veronique maar van J.V. vraagt de lezer zich af: wie probeerthier onzichtbaar te blijven?

Dit spel (al vermoed ik dat het ernst is) van zichtbaar en onzichtbaar zijn, lijkt ook te worden gespeeld ín de gedichten. Neem nu het openingsgedicht, dat als volgt begint: “De zenuwen liggen bloot in zijn gezicht/ en achter hem sleept zijn zoom van porselein.” Het lyrisch ik maakt een wandeling, iemand komt haar tegemoet, en die persoon wordt weliswaar goed bekeken, getuige de aandachtige observatie van de blootliggende zenuwen in het gezicht, maar blijft tegelijkertijd raadselachtig: wat is die zoom van porselein? Ze groet hem, met een ‘goede zondag’, ‘dagtaal’ die ze ‘breekbaar’ noemt. “Zijn mond is een robijn./ Met forse rug loopt hij verder// als een zon die ondergaat.” Die forse rug die voor het oog steeds kleiner wordt en ondergaat door uit het zicht te verdwijnen, doet inderdaad denken aan de zon, die zoveel groter is dan we kunnen waarnemen en die eigenlijk altijd even aanwezig is, ook al verblijven we maar de helft van de tijd in het licht.

In klankrijke zinnen die zich soms ritmisch laten lezen gaat een diepte schuil die tegen de melodie van de zin ingaat. Zinnen als: “Op mijn schaduw na/ was ik stabiel’ of ‘Ik heb lang gewerkt aan deze verte” vragen meer tijd dan ze in het ritme van het gedicht, tussen neus en lippen door, krijgen. Juist daardoor gebeurt hier opnieuw wat deze bundel thematiseert: het aanwezig maar niet direct zichtbaar of zelfs onzichtbaar zijn.

De gedichten blijven titelloos, maar worden desondanks wel opgenomen in een inhoudsopgave, waar ze onder hun eerste woorden te vinden zijn, ingedeeld in verschillende afdelingen, die wél een naam dragen: ‘Grondmens’, ‘Geometrie’ en ‘Barok’ (soms nog verder opgedeeld in kleinere afdelingen: ‘Ochtend’, ‘Middag’, ‘Nacht’ in het geval van ‘Geometrie’: ‘Harnas en kegelrok’ en ‘Marionet’ in ‘Barok’), dit alles voorafgegaan door het openingsgedicht onder een cirkel (het heel en al?) en afgesloten door het laatste gedicht onder een lemniscaat (oneindigheid). Het slotgedicht is een van de mooiste uit de bundel. Het vangt aldus aan: “Begin. En kijk niet met dit dreigend oog dat in je ligt.” Het laat zich lezen als een aanmoediging én waarschuwing: kijk niet naar die zwarte hond met het donker in zijn mond, die waakt terwijl de vloer kraakt van de wetten, jij “niet bij machte, niet in staat/ met rechte rug je kromme tijd te belopen”. De keel wordt vergeleken met een vaas vol woorden, “ongezegd ben je”, en met een kelk: “opslagplaats voor het net-niet”, maar het gedicht sluit moedig af: “Word voor mijn part de nacht// maar begin. En kijk niet met dit oog dat weigert te bestaan.” Begin te leven, lees ik. Begin te schrijven. Begin te durven aanwezig te zijn. Een herkenbare worsteling waarin J.V. Neylen de lezer aanspoort én geruststelt: als dit het einde is, is dit het einde niet. Dit einde is nog maar een begin.

Boekenkrant

Eerder verschenen op Poëzieclub