"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Western

Vrijdag, 25 augustus, 2017

Geschreven door: Delphine Lecompte
Artikel door: Roeland Dobbelaer

“In de wanhoop van de ongeneeslijke Delphine Lecompte”

Gedichten van Delphine Lecompte

[Recensie] Iemand die vermoedelijk niet echt gelukkig is met het afschaffen van het Dictee der Nederlandse taal zal de Vlaamse dichter Delphine Lecompte zijn. In haar nieuwe bundel Western produceert ze de ene plechtige zin na de andere waar de laatste auteurs van het Dictee zoals Kees van Koten of A.F.Th. van der Heijden jaloers op zouden zijn geweest. Het verschil is alleen dat de lastig te spellen woorden voornamelijk verzonnen samenstellingen zijn. Enkele voorbeelden: “De vrouw met trommelzucht zit te kantklossen voor het raam”, “Na de morose windhondfokker verschijnt de necrofiele tegelzetter”, “De mystieke chryssantenkweker treedt binnen in mijn leven”.

Het lijken plechtige zinnen met een formele toon, de inhoud bij Lecompte is verre van plechtig. In Western gaat het er niet fraai aan toe, iedereen bedriegt en beliegt elkaar, iedereen probeert het met iedereen te doen, ongeacht leeftijd of kunne, iedereen lijdt aan het leven, is verslaafd of gek of allebei, alles mislukt. De taal mag dan plechtig aandoen, de inhoud is grof, laag-bij-de-gronds. Lecompte’s poëzie bestaat niet bepaald uit gedragen gedichten over de grote Liefde, geliefden die gestorven zijn of andere onderwerpen die al eeuwen in gedichten worden bezongen, zaken die je door haar taalgebruik juist zou verwachten. Integendeel, Western laat het leven aan de onderkant van de samenleving zien, waar de onderklasse probeert te overleven, zich geen enkele illusies maakt, wacht op het onvermijdelijke, tussen gekken, pedo’s, verkrachters en oplichters.

Toch valt er behoorlijk wat te lachen in Western, en dat komt hoe Lecomtpe schrijft over de ik-persoon, over Lecompte zelf, haar zelfspot is heerlijk. Lecompte probeert vat te krijgen op het leven en doet daar verslag van. Zonder enige terughoudendheid beschrijft ze haar eigen mislukkingen, dromen en wanen en dat is soms droevig (“Ik ben zo bang als God toen hij moest beginnen”), maar ook soms bijzonder grappig. Zo wil ze op een gegeven moment auditie voor een rol in een toneelstuk doen, maar ze weet dat ze niet kan toneelspelen:

Hereditas Nexus

“Ik ben veel te vroeg voor de auditie
En daarbij: die rol is niets voor mij toneelspelen is nooit mijn dada geweest
Hier is een café, een goed idee
In het Engels noemen ze een goed idee ‘hair of the dog’
Het cafe heet toepasselijk en verbijsterend ‘In de wanhoop van de ongeneeslijke Delphine Lecompte.’”

In Western zit een verhaallijn, het kost moeite om die te ontdekken en die verhaallijn is dan weer niet iets om vrolijk van te worden. De ik-persoon wil wraak, wraak op de man die haar als jong meisjes aanrandde, maar eigenlijk wraak op alles en iedereen. Ze gaat naar hem op zoek en beleeft de meest vreemde dingen, echt verder komt ze er niet mee. Aan het einde vindt er toch een vorm van berusting plaats in het hoofdstuk Redemption (verlossing). In dit hoofdstuk komt God langs in de wasserij (“hij ziet er verfomfaaid uit”). Lecompte vertelt God haar problemen:

“’Veel problemen,’ zegt God laconiek
Hij haalt zijn overhemden en sokken uit de droogkast
En propt ze in een gifgroene sporttas van het verwerpelijke merk Puma
Wanneer ook mijn kleren droog zijn eten we een croque-monsieur in een nabijgelegen herberg
God morst ketchup op zijn handrug, ik zwijg in alle talen over zijn zoon.”

En vooral de dood is aanwezig in het laatste hoofdstuk, veel mensen die een rol in de bundel spelen gaan dood of wenst Lecompte de dood toe, en Lecompte fantaseert over haar eigen dood. “Als ik dood ben kan ik afscheid nemen van mijn schulden”. De dood als bevrijding. En dat lijkt wel de moraal van het verhaal. Uiteindelijk sterven we, een geruststellende gedachte in een leven vol mislukkingen en verdriet.

Over de Delphine Lecompte

Lecompte (Gent 1978) publiceert sinds 2004 romans en gedichten. Voor haar debuutbundel De dieren in mij ontving ze de C.Buddingh’-prijs en de Prijs Letterkunde van de Provincie West-Vlaanderen. Haar gedichten zijn sterk autobiografisch.

De Leesclub van Alles publiceert twee gedichten uit Western

EEN MYSTIEKE CHRYSANTENKWEKER TREEDT BINNEN IN MIJN LEVEN

Een mystieke chrysantenkweker treedt binnen in mijn leven
Als een personage
Maar hij is geen personage
Hij is een mens van vlees en bloed en veelgebruikte erecties
En in onbruik geraakte lachspieren en souvenirborden van Mechelen
En herdershonden van Tervuren en strijkijzers en smurfen en seksslavinnen.

Ik ben blij met zijn komst, want mijn leven is saai geworden
Sinds ik symbiotisch samenleef met mijn kleine bastaardhond
De mystieke chrysantenkweker kleedt mij uit
Hij zegt: ‘Toen ik negen was heeft mijn vader een luchtballonvaarder vermoord.
Gewoon op de begane grond. Omdat de korf vol was, en mijn vader niemand iets gunde
Waar hij zelf geen deel van uitmaakte. Mijn moeder, mijn zusje en ik zaten wel in de korf.’

Ik kleed de mystieke chrysantenkweker uit
Ik zeg niet: ‘Toen ik acht was heeft mijn vader een walvisjager afgeslacht,
Omdat hij likkebaardend naar mij keek’; want ik ken de kunst van terughoudendheid,
En de macht van obscene geheimen wanneer de seks is uitgewerkt
Beneden blaft de verwijtvolle hond, buiten kwaakt een digitale kikker,
En over mijn huid kruipen mijten die niets beters te doen hebben.

Wij hebben niets beters te doen
Jij in mijn mond, met je kop vol funeraire bloemen
Ik in je aars, met mijn hart vol dorstige windhonden
En dan verdwijnt de zon, en dan verschijnt de fles cognac
En dan moet je naar je vrouw en kinderen,
En dan neem je afscheid met sputum in mijn linkeroog
En dan schreeuw ik: ‘Kom nooit meer terug, morgen neuk ik wel een standvastige
Vogelwichelaar!’, en dan koop ik een caravan Juanita genaamd,
En dan verkoop ik een woonboot Roekeloze Kamiel gedoopt,
En dan ben ik nog niet jarig, en dan wil ik nog niet dood.

ZO BANG ALS GOD

Ik ben zo bang als God toen hij moest beginnen
Nochtans lig ik niet alleen in het opslorpende bed
Naast mij ligt alweer de oude kruisboogschutter
Alweer somt hij zijn lievelingsvissen op
Ze zijn ontwijkend maar eetbaar.

Na de opsomming valt de schutter in slaap
Toch blijf ik bang als God tijdens zijn tweede dag
Ik sta op en daal de krakende trappen af
In de keuken van mijn muze plooi ik zijn lepels
Ik heb mijn handen nodig om ze in te plooien.

Tijdens mijn lepelmisbruik denk ik aan de dood
Die ik nooit kan begrijpen, maar ik zag de vogelbietebauw toen ik tien was
In het museum voor moderne kunst in Gent, en daarom bleef ik tien
De dood is de vogel gebleven, de vogel verandert steeds
Al mijn lievelingsvogels zijn oneetbaar en afleidend.

Omdat ik niet onsterfelijk ben kijk ik op naar de zon
Ze komt op zoals mijn moeder, sfeerscheppend en onmisbaar voor ezeldrijvers
De oude kruisboogschutter vraagt waarom ik met mijn kop in de oven lig
Ik wil niet dat hij mij ziet lachen zonder reden
Hij grijpt mij bij mijn nekvel en likt de karamelresten van mijn kin.

We gaan samen naar het containerpark
Mijn muze gooit zijn kandelaars, zijn maskers en zijn zwembekers weg
Ik werp de juiste patroonheilige in de verkeer bak
Omdat ik morbide ben verlang ik naar de maan
Hij verschijnt zoals mijn vader, plotsklaps en onbereid mijn schrijfsel te verdragen.

Boeken van deze Auteur:

Beschermvrouwe van de verschoppelingen, deel 3

Western