"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Wij slaven van Suriname

Vrijdag, 17 april, 2020

Geschreven door: Anton de Kom
Artikel door: Michiel van Kempen

Anton de Kom, een humane held

[Essay] Een moderne klassieker uit het Caraïbisch gebied, zo mag Wij slaven van Suriname uit 1934 van Anton de Kom gerust genoemd worden. Toch duurde het lang voordat het boek die status zou bereiken, en internationaal heeft het die nog altijd niet. Dat er in deze tijden van oplevende belangstelling voor het Nederlandse koloniale verleden een herdruk verschijnt, is logisch. Want in een tijd dat het begrip ‘held’ aan bedenkelijke inflatie onderhevig is, mag De Kom nog altijd zo genoemd worden. En de uitgever moet gedacht hebben: nu gaan we het werkelijk goed doen en vroeg drie mensen voor een verse inleiding: de Surinaamse schrijfster Tessa Leuwsha, de Nederlandse literatuurwetenschapper Duco van Oostrum en activist Mitchell Esajas (Kick Out Zwarte Piet & The Black Archives).

Ghandi

Als het boek van De Kom tegen het licht van zijn tijd wordt gehouden – de zwarte emancipatiebewegingen van de Harlem Renaissance, de négritude-beweging, de burgerlijke ongehoorzaamheidsbeweging van Gandhi, de Indonesische ontvoogdingsstrijd – wordt het alleen maar verbazingwekkender. Want De Kom stond er moederziel alleen voor. Hij had zichzelf tot taak gesteld de geschiedenis van Suriname te beschrijven zoals die in zijn ogen werkelijk geweest was. Dat betekende dat hij radicaal moest breken met oudere geschiedschrijvingen, terwijl hij tegelijkertijd ook voor zijn eigen documentatie bij gebrek aan andere bronnen op die boeken terugviel. Hij moest zijn eigen geschiedlijnen zien uit te zetten en zijn eigen perspectief zien te veroveren. Van Oostrum legt dat helder uit: hoe De Kom vorm geeft aan het eerste woord uit de titel: ‘Wij’; hoe hij probeert de oude stereotypen te omzeilen en zwarte figuren tot aanschouwelijke personages te boetseren. Oude beeldvorming wordt uitgeklopt en binnenstebuiten gekeerd. Daarvan is een mooi voorbeeld hoe De Kom een stoker aan boord van een schip ontmoet: “Op het dek beneden mij komt een blanke stoker, maar zwarter dan ik door het stof van de vuren en haast zich naar zijn bedompt logies toe. Als hij halfweg de bak is wuift hij naar mij en de kinderen. In het zwart van zijn gezicht lachen het wit van zijn ogen en de blanke rij tanden. Ook dat is overal hetzelfde en overal schoon, de makkerschap der proletariërs en hun liefde tot de vrijheid.”

Baal katoentjes

Boekenkrant

De verzwegen geschiedenis moet worden naar boven gehaald en je ziet De Kom worstelen. Hij stelt aan de orde hoe oudere geschiedschrijvers toch eerst en vooral een relaas boden van de ‘heldendaden’ van middelmatige gouverneurs die in de kolonie niet veel meer zagen dan een doorgangshuis voor hun koloniale carrière. “Men voert een nieuwe bestuurder in zoals men een baal katoentjes invoert uit Twente,” stelt hij grimmig vast. En tegelijkertijd krijgen die gouverneurs nog veel meer ruimte dan je vanuit zwart perspectief zou veronderstellen. Van Sommelsdyck, Mauricius, Crommelin, Nepveu: ze krijgen allemaal hun eigen hoofdstukje, terwijl er geen enkel hoofdstuk vernoemd is naar een van de vrijheidsstrijders die De Kom met zoveel verve neerzet.

Terecht schrijft Tessa Leuwsha: “Zijn taalgebruik is lenig, essayistisch en soms lyrisch met verrassende beeldtaal. Gebruikmakend van de gereedschapskist van de schrijver blaast hij zijn werk kleur en emotie in.” Lenig zou ik de stijl van De Kom niet zo gauw noemen, het kraakt en het wringt soms en sommige bladzijden zijn tamelijk dor, maar misschien juist wel dáárdoor voel je als lezer hoe De Kom aan het werk is, hoe hij probeert nieuwe inzichten onder woorden te brengen. En dan kan er aan toegevoegd worden dat juist ironie en sarcasme op zoveel bladzijden vorm geven aan de verontwaardiging die alle koloniale wantoestanden bij hem naar boven roepen. Het is ongetwijfeld de passie en verbetenheid waarmee hij zijn tekst schrijft, die lezers altijd weer bij de strot grijpt. Als er één tekst gelezen zou moeten worden om het huiveringwekkende Nederlandse kolonialisme na te voelen, dan is het wel deze tekst van De Kom. Zoals Tessa Leuwsha het treffend zegt: omkijken en het eigen monster recht in de ogen te staren kost nog altijd moeite. 

Harlem Renaissance

Duco van Oostrum, hoofddocent Amerikaanse literatuur aan de Universiteit van Sheffield, kiest voor zijn inleiding een invalshoek die bij mijn weten niet eerder is uitgewerkt: hij zet Wij slaven van Suriname af tegen het ontwaken van zwart-Amerikaanse literatuur uit de Harlem Renaissance met auteurs als W.E.B. Du Bois, Langston Hughes en Zora Neale Hurston. Hij ziet parallellen als de zelfbewuste toe-eigening van de altijd verwaarloosde zwarte stem in de literatuur en een literaire strategie die ook in de slave narratives gehanteerd wordt zoals de combinatie van een persoonlijke, autobiografische invalshoek met wel-gedocumenteerde feiten.

Deze vergelijking met wat er in Noord-Amerika gebeurde, is interessant, maar heeft ook iets willekeurigs en onbevredigends. De Kom had in wezen niets met de zwarte Noord-Amerikaanse literatuur. Het ging hem uiteindelijk altijd om zijn Surinaamse landgenoten. En in dit opzicht vind ik het een misser dat geen van de drie inleiders de Surinaams-literaire context ter sprake brengt. Blijkbaar heeft geen van hen ooit gekeken naar de sinds 2009 digitaal toegankelijke andere werken van De Kom: de historische romans Ons bloed is rood en Om een hap rijst, de bundel met Anansi-vertellingen en het filmscenario Oost is Oost en West is West. Van Oostrum stelt dat De Koms werk nooit als literatuur serieus is genomen, een totaal uit de lucht gegrepen bewering, maar ja, kijk maar naar zijn literatuurlijst: behalve de biografie van De Kom staat daar niets in van het vele dat al over De Kom is geschreven, het lijstje oogt als een opgave voor een college zwart-Amerikaanse literatuur.

Albert Helman

Hieruit is ook verklaarbaar dat nergens de naam valt van de man die zo cruciaal is geweest voor De Kom: Albert Helman die zijn Zuid-Zuid-West (1926) voorzag van een fel antikoloniale epiloog. De Kom plaatst nota bene boven drie hoofdstukken in zijn boek motto’s uit die epiloog en citeert er ook een lang stuk uit. Het zou ook zo verhelderend voor de betekenis van De Kom zijn geweest, als de lijn van zijn erfenis was doorgetrokken naar latere nationalisten als Wim Bos Verschuur, Papa Koenders en Eddy Bruma. Vervolgens had dan met een wijdere cirkel kunnen worden geschetst hoezeer De Kom zijn tijd vooruit was in de Caraïbische regio: pas vier jaar later verschenen twee andere Caraïbische herschrijvingen: The Black Jacobins van C.L.R. James over de Haïtiaanse revolutie, en Capitalism and slavery van Eric Williams.

Mitchell Esajas poogt op basis van stukken uit The Black Archives te laten zien hoe De Kom verschillende generaties heeft geïnspireerd. Zeker belangwekkend voor een nieuw publiek en ik gun hem zijn reclamezendtijd voor zijn eigen toko. Maar het had toch van enige ruimdenkendheid getuigd te wijzen op de biografie van Rob Woortman & Alice Boots waarin zijn verhaal veel grondiger wordt uitgewerkt. Daarbij herhaalt hij ook nog een van de mythes over Wij slaven van Suriname, namelijk dat het boek jarenlang verboden was. Het boek is echter nooit verboden geweest, de uitgever zag jarenlang eenvoudigweg geen brood in een heruitgave.

Herdruk

Pas na 37 jaar, in 1971 kwam er een eerste herdruk van Wij slaven van Suriname. Maar in de jaren ’60 hadden Surinaamse studenten in Nederland het boek al ontdekt als bijbel van de ontvoogdingsstrijd en integraal overgetypt. Zo verschenen verschillende gestencilde roofdrukken – en ik heb er zelfs een gezien met een hamer- en sikkelsymbool op de kaft. Na 1971 bleven de ‘officiële’ herdrukken met zekere regelmaat komen, maar er was gedoe: bij de 9de druk in 1999 zond de uitgever een inlegvelletje mee dat op verzoek van een van de erven de volgende druk een voorwoord zou bevatten van een Surinamer. Het voorwoord van John Jansen van Galen gaf blijkbaar naar inhoud noch toon het gewicht aan De Kom dat de man verdiende. En inderdaad bevatte de 10de druk van het boek een inleiding van de Surinaamse historica Mildred Caprino. Bizar genoeg was de inleiding van Jansen van Galen weer de enige in de 11de druk.

Communistische Partij Holland

Aan de strijd om het gedachtegoed van De Kom wijden Boots en Woortman veelzeggend genoeg de helft van hun biografie. Drie zaken hebben een verspreiding van het gedachtegoed van De Kom lang in de weg gezeten: het gebrek aan belangstelling voor de donkere kanten van het kolonialisme, zijn reputatie als communist, en allerlei gekrakeel in de familie (met bijvoorbeeld tot gevolg dat een Engelse vertaling van Wij slaven nu al 25 jaar op verschijning wacht). Decennialang is Anton de Kom neergezet en getreiterd als een communist en dus als een opruier. Nu lag het nogal voor de hand dat hij in de jaren tussen de oorlogen aansluiting vond bij de Communistische Partij Holland: die was immers de enige die een consequent antikoloniaal geluid liet horen. De Kom schreef ook in bladen als de Communistische Gids en Links Richten. Hij was een internationalistische nationalist, qua denken een revolutionair, maar geen opruier. Als hij in 1933 terugkeert naar zijn geboorteland wachten hem grote groepen van vooral Javanen en Hindostanen op, die bij hem hun nood komen klagen over de misleiding en erbarmelijke omstandigheden waaronder zij als contractarbeiders moeten werken. Maar De Kom beseft heel wel dat hij hun messiaanse bevrijdingsverwachtingen niet kan inlossen en beperkt zich tot het noteren van hun klachten. Het helpt niet: hij wordt gearresteerd, in het cachot van Fort Zeelandia gegooid en de protesterende menigte wordt met scherp beschoten met twee doden en dertig gewonden tot gevolg. Er komt geen aanklacht en na maanden beseft De Kom dat hem geen andere uitweg rest dan terug te keren naar Nederland. Hij wordt in vrijheid gesteld, maar rechtstreeks naar de boot gebracht. Hij is een banneling van zijn eigen land geworden. Hij zal zijn verbijstering omzetten in een indrukwekkend boek. En hij wordt ‘larger than life’ wanneer de nazaten van de koloniale bezetters zelf bezet worden door nazi-Duitsland: hij speelt moedig zijn rol in het verzet, wordt verraden en zal in 1945 sterven in het concentratiekamp Sandbostel. Wat een tragiek. Wat een grootsheid. Wat een humane held.

Eerder verschenen in de Groene Amsterdammer, 8 april 2020, nr. 15.