"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Wittgenstein on Logic as the Method of Philosophy

Zondag, 25 augustus, 2019

Geschreven door: Oskari Kuusela
Artikel door: Karl van Heijster

De ontzenuwende werking van logica

[Recensie] Filosofische problemen ontstaan door een verward gebruik van woorden; leg de talige verwarring bloot en ontzenuw zo het filosofische probleem. Dat is in het kort de visie van Oostenrijkse filosoof Ludwig Wittgenstein (1889-1951) op filosofie, en het doel dat hij zichzelf zijn hele leven stelde. Over de vraag hoe dit doel te bereiken, veranderde de filosoof in de loop van zijn leven echter ingrijpend van mening. In de Tractatus Logico-Philosophicus (1922) probeerde Wittgenstein nog een allesomvattend begrippenkader te schetsen die de verborgen werking van taal blootlegde. In zijn Philosophical Investigations (postuum verschenen in 1953) ging hij echter veel gefragmenteerder te werk. Toch is er sprake van grote continuïteit in zijn methode van filosofische verheldering, betoogt Oskari Kuusela in Wittgenstein on Logic as the Method of Philosophy. In beide fasen van zijn filosofische ontwikkeling hanteert Wittgenstein de gereedschappen van de logica om filosofische problemen te ontzenuwen.

Kuusela begint zijn boek met het blootleggen van de invloeden die Betrand Russell en Gotlobb Frege hebben gehad op Wittgensteins visie op filosofie. Deze invloed is breed erkend, maar zijn bespreking brengt hem tot een ongewone interpretatie van de Tractatus. Het boek is volgens hem geen metafysisch traktaat dat de mogelijkheidsvoorwaarden voor taalgebruik schetst, en uiteindelijk onder het gewicht van zijn eigen denkbeelden in elkaar zakt. In plaats daarvan ziet hij het eerder als een ruwe schets van de concepten die ten grondslag liggen aan een nieuwe logische taal naar het model van de hierboven genoemde denkers. Zo voorkomt hij de befaamde paradox van de Tractatus: wie de denkbeelden erin voor waar aanneemt, moet inzien dat ze onzinnig zijn. Het zou tevens verklaren waarom Wittgenstein sprak van een logisch-filosofisch traktaat, en niet van bijvoorbeeld een ironisch-metafysisch. Kuusela ziet Wittgenstein als een logicus pur sang.

Na de Tractatus zag Wittgenstein echter in dat zijn eerdere werk enkele onoverkomelijke misvattingen bevatte. Een daarvan was het idee dat taal één geheel vormt, en dus ook met één onderliggend model – de taal die hij in zijn vroege werk introduceert – verklaard kon worden. In plaats daarvan begon hij de veelvormigheid van taalgebruik te waarderen, en zag hij in dat afzonderlijke filosofische problemen elk op hun eigen manier dienden te worden ontzenuwd. Wittgenstein ontwikkelde verschillende methoden om dit doel te bereiken. Een daarvan was het naar voren schuiven van zogenaamde ‘taalspelen’: versimpelde weergaven van taalgebruik om bepaalde aspecten van dat gebruik te belichten. Zo illustreert het spel waarin men een appel koopt in het begin van de Philosophical Investigations, het feit dat niet elk woord een verwijzende functie heeft zoals in de Tractatus werd aangenomen.

Belangrijk is dat Kuusela deze – en andere – nieuwe methoden ziet als ‘logisch’. In zijn lezing houdt Wittgenstein zich zijn hele carrière bezig met het inzetten van logica om filosofische problemen te ontzenuwen. Maar de logica van de late Wittgenstein verschilt in belangrijke opzichten van die van zijn vroege werk. De logica naar het model van Russell, Frege en de Tractatus is formeel en op calculus gebaseerd, Wittgensteins latere logica neemt (onder andere) de notie van het spel als uitgangspunt, en is veel inhoudelijker. Kuusela noemt Wittgensteins doorontwikkeling van de ideeën van zijn voorgangers dan ook een tweede revolutie in de filosofische methodologie en filosofie van de logica. (Russell en Frege waren verantwoordelijk voor de eerste revolutie.)

Geschiedenis Magazine

De vroege en late methoden van Wittgenstein vervullen dezelfde functie, namelijk het ontzenuwen van filosofische problemen. Daarnaast hebben beide methoden eenvoud en strengheid als uitgangspunten. Kuusela argumenteert op basis hiervan dat ze beide met recht ‘logisch’ genoemd mogen worden. Wittgensteins latere werk kan worden gezien als niet zozeer een weerlegging, maar eerder een uitbreiding op het vroege werk. Hoewel het klopt dat de filosoof enkele vroege vooronderstellingen over de methode van filosofische verheldering zijn hele leven meeneemt, valt daar het een en ander op af te dingen. De transformatie van een formele werkwijze naar een probleem-afhankelijke inhoudelijke, is zo groot dat het de discipline onherkenbaar verandert. Is het dan nog terecht om van dezelfde discipline te spreken? Niet voor niets sprak Wittgenstein in zijn latere werk zelf niet van ‘logische’, maar van ‘grammaticale’ onderzoekingen.

Dat kleine kritiekpunt mag de pret echter niet drukken. Kuusela’s studie is zo razend interessant dat dit gekibbel in de marge afleidt van de potentie die zijn lezing biedt. Niet alleen omzeilt Wittgensteins filosofie de netelige kwestie van het logocentrisme – om logica te kunnen rechtvaardigen heb je logica nodig -, ze biedt daarnaast aanknopingspunten om het debat tussen zogenaamde ‘ideal language’ en ‘ordinairy language’-filosofieën te verzoenen. Wittgenstein on Logic as the Method of Philosophy is daarom niet alleen een aanrader voor iedereen die in Wittgenstein is geïnteresseerd, het is verplicht leesvoer voor logici, analytisch filosofen en iedereen die ooit in dronken discussies de ander van een gebrek aan logisch denken heeft beschuldigd.

Voor het eerst gepubliceerd op De Leesclub van Alles