"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Woutertje Pieterse (ed. Ivo de WIjs)

Donderdag, 30 augustus, 2007

Geschreven door: Multatuli
Artikel door: Jona Lendering

Geslaagd dubbelportret van Woutertje

Als het aan Multatuli zelf zou hebben gelegen, was Woutertje Pieterse nooit verschenen. Het verhaal van een gevoelige jongen die in de eerste helft van de negentiende eeuw opgroeit in het westen van Amsterdam, verscheen als een reeks fragmenten in de bundels Ideën die hij tussen 1862 en 1877 het licht deed zien. De schrijver vond dat deze presentatie iets toevoegde aan het verhaal en zag Woutertje Pieterse liever niet als zelfstandig boek.

Meestal doet het nageslacht er goed aan de wil van een overleden schrijver te eerbiedigen. Niet alleen is dat een uiting van piëteit, maar bovendien weet de auteur in de regel zelf het beste of zijn product wel de moeite van het bewaren waard is. De eeuwige schandvlek op de westerse letteren die Aeneis heet zou ons bespaard zijn gebleven als keizer Augustus dat prul gewoon had vernietigd, zoals de stervende Vergilius hem vroeg. Multatuli’s verbod op een zelfstandige uitgave is op deze regel geen uitzondering: de schrijver geeft in de andere ideeën wel eens toelichting op Woutertje, en omgekeerd zijn sommige Wouterfragmenten uitwerkingen van eerdere invallen. Een uitgave van alleen de Woutertje Pieterse-Ideën is zo beschouwd een verarming.

Maar daar staat tegenover dat de tekst, zelfs zonder context, van een buitengewone schoonheid is, zelfs al gebeurt er weinig bijzonders. Woutertje leent een boek over rovers; zijn leraar – de onsterfelijke meester Pennewip – komt op visite om de familie te vertellen dat het van kwaad tot erger gaat met de jongen, en bewijst dit met een door Woutertje geschreven rovergedicht; Woutertje staat te dagdromen; Woutertje ontmoet Femke; Woutertje is ziek; Woutertje als leerjongen in een winkel… Het zijn schetsen, niet méér.

Maar wat voor een schetsen! Multatuli wilde de lezer een blik gunnen in de geest van getalenteerd, poëtisch kind en lijkt in die ambitie volledig te zijn geslaagd – ik schrijf ‘lijkt’ omdat geen volwassen man zich precies kan herinneren wat er omgaat in een jongenshoofdje. De fragmentarische structuur blijkt een zegen te zijn, want verhalen over gevoelige kinderen neigen al snel naar sentimentaliteit en daartoe geeft Multatuli zichzelf geen kans. Het resultaat is overtuigend en zijn weduwe heeft er goed aan gedaan in 1890, drie jaar na de dood van de schrijver, De geschiedenis van Woutertje Pieterse toch uit te laten geven.

Boekenkrant

Door een gelukkig toeval is het boek vrijwel tegelijkertijd tweemaal opnieuw uitbracht. Ivo de Wijs heeft een selectie uit de tekst gemaakt en bewerkt in modern Nederlands; Jan Kruis heeft gekozen voor de oude tekst, minus enkele uitweidingen, en heeft deze geïllustreerd (het tweede deel is nog in de maak). Beide boeken maken het ruim een eeuw oude verhaal opnieuw toegankelijk en welke beter is, is een kwestie van smaak.

Kruis heeft ervoor gekozen het zo negentiende-eeuws mogelijk te maken: de oude spelling is gehandhaafd en de zetter heeft een fraaie oude letter uit de kast gehaald. Wie mocht vrezen dat de illustraties in de iets te vertrouwde Jan, Jans en de Kinderen-stijl zijn, onderschat Kruis’ talent: hij gebruikt een veelheid aan tekentechnieken en -stijlen, een afwisseling die goed past bij een als fragmenten gecomponeerd boek.

Niets van dit alles bij De Wijs, die vooral tot doel heeft Woutertje Pieterse een nieuw lezerspubliek te geven en af en toe radicaal te werk gaat om dit doel te bereiken. Daarbij gaat onvermijdelijk iets verloren, zoals bij elke hertaling het geval is. Het is daarom zinvol te weten wat de bewerker zélf denkt van zijn personages, en ik voor mij denk dat De Wijs iets te hard heeft geoordeeld over meester Pennewip. Hij zegt dit het duidelijkst in het prachtige, door hem aan Multatuli’s tekst toegevoegde slothoofdstuk, waarin alles goed komt.

‘Juffrouw Laps en meester Pennewip waren niet [op de bruiloft van Wouter en Femke] verschenen. Ze wisten de herinnering aan de kleine Woutertje Pieterse uit hun geheugen en draaiden hun rechtzinnige rondjes in hun bedompte universum.’ (blz. 214)

Nu we weten dat De Wijs Pennewip beschouwt als representant van een kleinburgerlijk milieu, begrijpen we beter hoe hij de grondtekst bewerkt. Bij wijze van voorbeeld noem ik de introductie van Pennewip. Multatuli noemt hem iemand van de oude stempel, geeft vervolgens een beschrijving van ’s mans kleding, en schrijft daarna het volgende (en zo vinden we het bij Kruis):

‘Doch dat ouwerwetsche is misschien maar denkbeeldig. Wie weet of-i niet modern was in zyn tyd, en hoe spoedig men ’tzelfde van ons zal zeggen. Hoe dit zy, de man heette meester, z’n school was ‘n school en geen instituut, wat dan ook de zaak minder goed uitdrukt, en ik vind het ’n vreemde manier van vooruitgang, de dingen anders te noemen dan ze werkelyk heeten. Op z’n school, waar volgens de naïve gewoonte van die dagen, jongens en meisjes door-een zaten…’ (Idee 379)

De Wijs’ versie begint met ‘Meester Pennewip was ’n man van de oude stempel’, neemt eveneens de beschrijving van de kleren op, en vervolgt dan:

‘Op de school van Pennewip, z’n school was een school en geen instituut – ik vind het een vreemde manier van vooruitgang om de dingen anders te noemen dan ze werkelijk heten – op de school van Pennewip, waar volgens de naïeve gewoonte van die dagen zowel jongens als meisjes zaten…’ (blz.17)

Dat is minder breedsprakig, maar ook minder subtiel. De zin over het betrekkelijke van ouderwetsheid ontbreekt, en bovendien is een oordeel van Pennewip in de mond van Multatuli komen liggen. Immers, bij De Wijs zijn de woorden ‘z’n school was een school en geen instituut’ van Multatuli zelf, maar de oorspronkelijke woorden ‘z’n school was ’n schoolen geen instituut, wat dan ook de zaak minder goed uitdrukt’ lijken vooral bedoeld om aan te geven dat Pennewip geen nieuwerwetse vaagpraterij wilde. (De opmerking – om in te lijsten! – dat het een vreemde vorm van vooruitgang is de dingen anders te noemen dan ze werkelijk heten, is vanzelfsprekend wel van Multatuli.)

Zo snijdt De Wijs, vanuit zijn visie dat Pennewip een kleinburgerlijk type is, in de tekst en valt een dimensie weg. Dat is onvermijdelijk, en het is niet omdat ik De Wijs’ werk niet respecteer dat ik probeer te schetsen wat er mee is verloren gegaan: dat Pennewip wel degelijk met zijn tijd probeert mee te gaan. Hoewel hij geen snars van toneel begrijpt, probeert hij de Pieterses duidelijk te maken dat het een respectabele kunstuiting is; hij is betrokken genoeg bij zijn leerlingen om bij de ouders op visite te gaan; als hij in de gaten heeft dat zijn leerlingen teksten van elkaar overschrijven, blijft hij mild in zijn oordeel; en hij weet een zoogdier te definiëren volgens de laatste wetenschappelijke inzichten van zijn tijd (die van Linnaeus en Cuvier). Zou hij in Multatuli’s eigen dagen hebben geleefd, hij zou de evolutieleer hebben onderwezen. Zoals gezegd: bij het hertalen valt onherroepelijke een dimensie weg. Wie daarmee niet kan leven, leze de versie van Jan Kruis.

Talen veranderen en na verloop van tijd hebben ze een tolk nodig. Die maakt keuzes en laat onvermijdelijk nuances verloren gaan, maar er kunnen ook nieuwe dingen door ontstaan: Multatuli heeft zijn boek nooit bedoeld als kennismaking met de negentiende eeuw, maar dat is Woutertje Pieterse bij Kruis (gelukkig) wel geworden. Beide bewerkers hebben ons fonkelende nieuwe versies gegeven van een juweel van een tekst.


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.