"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Zo doen vogels dat

Maandag, 21 december, 2020

Geschreven door: Jennifer Ackermann
Artikel door: Cyril Lansink

Geen vogel is hetzelfde

[Recensie] Wie zegt dat hij van zoogdieren houdt, wordt raar aangekeken. Je denkt minstens: wees eens wat specifieker. Maar iemand die zegt dat hij van vogels houdt, daar kijken we niet van op.

Dit verschil in reactie heeft misschien te maken met de gedachte dat vogels een veel homogenere groep vormen dan zoogdieren, omdat ze zich door enkele opvallende eigenschappen onderscheiden van alle andere levende wezens: een snavel, veren, eieren om te broeden, hun zang- en fluitkunst en bovenal hun vliegvermogen, dat symbool staat voor een jaloersmakende vrijheid en beweeglijkheid die de mens niet gegeven is. (Ooit vlogen er in een lied dan ook vogels van West- naar Oost-Berlijn, en terug, zonder dat iemand zich afvroeg over welke soort vogels de zanger het eigenlijk had.) 

Maar als je verlangt naar kennis over vogels, neem je geen genoegen met het generieke dat de vogels doet verschillen van andere dieren. Je zult dan juist ook en vooral de nadruk leggen op de grote verschillen tussen de vogelsoorten.

Dat is dan ook wat de Amerikaanse wetenschapsjournalist en groot vogelliefhebber Jennifer Ackerman doet. Als je één vogel hebt gezien…, zo luidt de bewust misleidende titel van de inleiding van haar mooie boek. Want de lezer weet al na een paar bladzijden: dan heb je ze niet allemaal gezien. Integendeel. Je hebt er maar één gezien. Eén van de meer dan tienduizend (!) soorten die er zijn. “Alle vogels hebben hun eigen bijzondere trekjes, zelfs vogels binnen een bepaalde soort.” Dit bijzondere te laten zien, dat is wat de auteur drijft.

Boekenkrant

Hoe vliegen vogels? Hoe communiceren ze met elkaar? Wat is de betekenis van al hun gefluit en gezang? Hoe verzamelen ze hun voedsel en bouwen ze hun nesten? Hoe en waarom spelen sommige vogels? Hoe krijgen vogels hun partner en hoe ziet hun seksleven eruit? Hoe brengen ze hun jongen groot? En: is al hun gedrag te verklaren, is alles wat ze doen uiteindelijk te plaatsen in het biologisch-functionele perspectief van het overleven en de optimale voortzetting van de soort?

In de behandeling van deze (algemene) vragen schetst Ackerman een prachtig beeld van de wonderlijke rijkdom van en verscheidenheid in de vogelwereld. En laat ze de lezer versteld staan van de enorme variatie in antwoorden die vogelsoorten hebben gegeven op de (evolutionaire) uitdagingen waar ze zich voor gesteld zien.

Steunend op het jarenlange werk van ornithologen en andere wetenschappers beschrijft ze hoe de vogels daarbij een beroep doen op vaardigheden die van oudsher alleen aan de hogere diersoorten (en dan vooral de mens) werden toegeschreven: verleiding en misleiding, samenwerking en altruïsme, het delen en het onthouden van informatie, improvisatie- en leervermogen. Het vermoeden is gerechtvaardigd dat er heel veel in zo’n klein vogelkopje omgaat. Hoe dan ook zijn vogels (sociaal) intelligente wezens en is hun gedrag veel complexer en rijker aan betekenis dan ooit werd vermoed. Zo blijkt in wat voor de meeste mensenoren niet meer is dan getjilp, gepiep of gekwetter een gecompliceerde taal schuil te gaan waarin vogels niet alleen mededelingen doen over de aard van acute bedreigingen (van roofvogels bijvoorbeeld) maar ook over de te voeren strategie (vluchten of hinderen) om die bedreigingen af te weren. Dat daarbij de ene soort ook de  alarmroepen van een andere soort kan verstaan, en vogels er zo blijk van geven zelfs een ‘vreemde taal’ te kunnen leren, maakt een en ander nog indrukwekkender.

Zo doen vogels dat: de titel kunnen we niet meer misverstaan. Ze doen het namelijk allemaal anders, die vogels. De breedstaartkolibries met hun baltsrituelen, de zwartrugfluitvogels in de bescherming van hun kroost, de raven met hun speelsheid, de witooghoningeters met hun kreten om te waarschuwen voor gevaar, de winterkoninkjes en hun duettengezang, de wipsnavelkraaien en hun gebruik van werktuigen, de babbelaars en hun stiekeme paargedrag – om slechts enkele opvallende soorten te noemen van de vele die Ackerman opvoert om dit ‘anders doen’ te illustreren. (Overigens was voor deze lezer ‘het bestaan op zich’ van veel van de door Ackerman opgevoerde vogels al een openbaring.)

Nee, van homogeniteit is in het vogelrijk volstrekt geen sprake. Vogels mogen dan een paar essentiële kenmerken delen, wat ze van elkaar doet verschillen en waarin ze uniek en bijzonder zijn, maakt ze pas echt interessant en tot schier onuitputtelijke bronnen van onderzoek.

En geeft Ackerman (en de lezer met haar?) juist dé reden om van ze te houden.

Voor het eerst gepubliceerd op De Leesclub van Alles