"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Zwerm

Dinsdag, 28 september, 2021

Geschreven door: Berthe Spoelstra
Artikel door: Dietske Geerlings

Het monster der saamhorigheid

“De boom in de achtertuin is niet alleen bedekt met een dunne laag sneeuw, maar ook met spreeuw. Op een twijg zit een bolletje dat donker afsteekt tegen de witte achtergrond. Waarom zit die vogel in z’n eentje op een tak? Is het een jonkie zonder moeder, een uit de groep gestoten exemplaar?”


[Recensie] De spreeuwen zijn nadrukkelijk aanwezig in Zwerm de nieuwe roman van Berthe Spoelstra. De roman gaat over ouders en kinderen in een controlesamenleving, over conformisten en buitenstaanders.

Nieuwer Zandpol is een vinexwijk die door een omheining de rest van de wereld zorgvuldig op afstand houdt. De meeste ouders van deze wijk doen hun kinderen ‘intern’, op een kostschool. Alma en Kees, de moeder en stiefvader van Akke en Gientje doen dat vooralsnog niet, maar voelen de druk van de buurt. Akke is wat depressief en Gientje een beetje simpel. Iedereen let op iedereen, en iedereen heeft overal een mening over:

“De rest denkt dat Akke op een internaat als bij toverslag in een olijke hockeytiener zal veranderen. En Gientje moet natuurlijk naar een speciale school. De buren verpakken dat in teksten over een persoonlijke behandeling en specialistische aandacht, maar eigenlijk zeggen ze dat zij niet weten hoe ze met Gina moeten omgaan.”

Boekenkrant

Er klinkt wat kritiek in door op de maakbaarheid van de mens, maar doordat de ‘gated community’ zo overdreven wordt neergezet, schiet deze kritiek haar doel voorbij.

Op een nacht in december als de bewoners net een buurtfeest achter de rug hebben, zijn Akke en Gientje verdwenen, samen met twee jongens uit het dorp. Iedereen is in rep en roer en speculeert over wat er gebeurd kan zijn en dan krijgt het verhaal iets van sciencefiction, vooral door de veelvuldige verwijzingen naar Star WarsThe MatrixA Space Odyssey, en een handvest over cybernetica. De naam van een van de jongens, Zenit, doet in contrast met Akke (van de planten akkerwinde en akelei) en Gientje, ook wat ruimtelijk aan. Akke ziet zichzelf overigens als een vinvis die is vastgelopen op een zandbank.

Ondertussen volgt de lezer de ontsnapping van de vier kinderen, die in de bittere kou door het bos strompelen met een inderhaast meegenomen overlevingspakket en Gientjes knuffel Pootjes. De gedachten, het spel en de toenemende wanhoop van de kinderen zijn hier en daar aandoenlijk, maar het gedrag van de achterblijvers is gekunsteld en ongeloofwaardig. Zo doet Alma weinig om haar kinderen te vinden, ze mijmert vooral wat over de dichter Hānī, over wie ze een biografie zal schrijven. Soms ligt het perspectief bij Franka, een vrouw van buiten het dorp, van wie de moeder in het dorp woont. Vanaf de eerste bladzijde is duidelijk dat zij meer weet dan de anderen, omdat ze wat gezien heeft en erover twijfelt of ze het aan de ouders zal vertellen. Is het juist de buitenstaander die meer weet dan de gemeenschap? Het is de vraag of haar rol als buitenstaander naast de ontsnapte kinderen, die ook al buitenstaanders zijn, niet de opzet van de roman ondermijnt.

Spoelstra heeft opzichtig meerdere metaforen in haar roman geweven, zoals de zwerm spreeuwen die iets te nadrukkelijk als een schaduw boven het hele verhaal zweeft, met één ontsnapte vogel. Daarnaast is er een ‘collectieve kater’ die niet alleen – een beetje flauw – verwijst naar de hoeveelheid alcohol die op het buurtfeest achterover is geslagen, maar ook gewoon een kat is die de gemeenschap symboliseert en van het ene moment op het andere verandert in een hond, bunzing of gier:

“Het monster der saamhorigheid is ongrijpbaar, het aantal poten lijkt oneindig. Tentakels zwieren door de kamer als een slagschip onder water, langs gedachten, woorden, meningen. En dan ineens zijn alle poten weg. Voor de kachel ligt weer een onschuldig wezen dat geaaid wil worden.”

De roman lijkt kritiek te willen geven op de controlesamenleving en de vraag op te werpen hoe het individu zich verhoudt tot de gemeenschap. Doordat het perspectief regelmatig verschuift naar een alwetende verteller die commentaar levert op het verhaal, neemt de lezer automatisch afstand. Daardoor wordt het meer een ideeënroman dan een verhaal waarin je ook daadwerkelijk voelt in hoeverre het mogelijk is je als individu aan de gemeenschap te onttrekken. Akke en Gientje zijn daarentegen met al hun fantasie en geworstel zo sterk neergezet dat zij de gekunstelde vinexwijk met gemak omverblazen. Dat is wellicht hoopvol voor de mensheid, maar funest voor de constructie van de roman.

Eerder verschenen op Tzum