"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Ar-Risala

Zondag, 17 februari, 2019

Geschreven door: Abdullah Ibn Abi Zayd Al Qayrawani
Artikel door: Richard Kroes

Een verdieping in de Islam

Omdat ik voor mijn cursisten altijd op zoek ben naar nieuwe, en niet zo voor de hand liggende, titels van boeken die ze bij of na mijn cursussen kunnen lezen, was ik blij verrast toen ik een nieuwe islamitische uitgeverij vond via het islamblog van de Universiteit Leiden: ’t Kennishuys. Een uitgeverij die zich ten doel stelt betrouwbare islamitische boeken aan de man (M/V) te brengen in Nederlandse vertaling. Ze werken aan hun vertalingen in teams, vertalen klassieke en nieuwe werken en doen ook hun best om ook mooie boeken te maken.

Ik schafte mij dus prompt twee titels aan waarvan ik verwachtte dat ik er informatie in zou kunnen vinden om mijn cursussen mee uit te breiden: ar-Risala van Abdullah Ibn Abi Zayd Al Qayrawani (geschreven in de tiende eeuw) en het iets recentere Het Schip der Redding van Salim ibn Sumayr Al Hadrami (19e eeuws). Ar-Risala is een boek over geloofsleer en het Schip der Redding een fiqh-boek, zeg maar: een handboekje islamitische regels, uit de Shafi’itische rechtsschool.

Beide boeken vond ik de moeite van het lezen waard, maar daar moet ik eerlijk bij zeggen: mijn belangstellingen liggen niet helemaal waar die van het gewone publiek liggen. Het zijn boeken die geschreven zijn door mensen waar mijn vader vroeger nog wel eens het grapje over maakte dat zelfs hun schoenen van geloofsleer zijn gemaakt. Mijn vader had het dan over seminariestudenten, maar vergelijkbare types zijn ook in de islam te vinden. Ik vind die types interessant, maar dat zal niet voor iedereen gelden.

Het Schip der Redding kocht ik omdat ik wel eens een goede titel van een fiqh-boek wilde hebben en daar zijn er in het Nederlands niet zoveel van. Het is kort en bondig en ook al is hij niet gesteld in vraag-en-antwoordvorm, deed hij me – dankzij de enorme hoeveelheid lijstjes – toch een beetje denken aan de oude katholieke schoolcatechismus. Ik ben weliswaar niet van de generatie die daar ooit les uit gehad heeft, maar mijn ouders wél en ik heb een herdruk in mijn boekenkast staan.

Ons Amsterdam

Het is een dun boekje – 83 bladzijden – je leest het in een half uur uit. Het is kort, helder, bondig en dankzij het ingelaste commentaar van de vertaler ook makkelijk te begrijpen voor wie niet als moslim is opgevoed. Een aanrader voor wie de regeltjeskant van de islam wil leren kennen. Een caveat: wat in dit boek staat, leer je als moslim in je kinderjaren en de rest van je leven denk je over deze stof nooit meer na. Voor een buitenstaander komt het allemaal heel obsessief over, maar dat komt door het buitenstaander zijn. Voor een geboren moslim is het zoiets als schakelen bij het autorijden, behalve wellicht de hajj, de bedevaart, die je immers niet elke dag verricht.

In ar-Risala hoopte ik het antwoord te vinden op een brandende islamitische kwestie. In de klassieke soennitische versie van de islam gaat men ervan uit dat de mens zijn eigen daden niet schept, maar dat God dat doet, omdat Hij de enige is die kan scheppen. Die overtuiging creëert het probleem dat een mens die zijn eigen daden niet schept, natuurlijk moeilijk verantwoordelijk gehouden kan worden voor zijn daden. Toch worden mensen – ook volgens soennieten – wel degelijk bestraft en beloond voor hun daden.

De oplossing is gevonden door een zekere Ash’ari: de mens verwerft de verantwoordelijkheid voor zijn door God geschapen daden door ermee in te stemmen. Niemand heeft mij echter ooit kunnen uitleggen wie die instemming dan schept. Ook op de vraag wat er gebeurt als de mens niet instemt met wat hij doet – en of dat eigenlijk wel mogelijk is –  ben ik nog nooit een antwoord tegengekomen. Het feit dat 99% van de moslims die ik ken, sji’iet zijn – die wat hierboven staat beslist niet geloven – helpt ook al niet.

Op dat punt bleek ar-Risala een kleine teleurstelling. Het geeft hetzelfde antwoord als wat ik al kende, alleen gebruikt het ‘intentie’ in plaats van ‘instemming’ (p. 128). Voor de rest bleek het boek echter zeer informatief, zij het op een eenvoudig niveau. De tekst bestaat eigenlijk uit twee delen: het eigenlijke werk van Abdullah Ibn Abi Zayd Al Qayrawani, aan het begin van elk hoofdstuk afgedrukt in het oorspronkelijke Arabisch in een fraai maghribi schrift (ik hou daar wel van) met een vetgedrukte vertaling in het Nederlands, gevolgd door zeer uitgebreid commentaar van de teamleden van ’t Kennishuys.

Dat commentaar heeft een veel grotere omvang dan de tekst van Abdullah Ibn Abi Zayd Al Qayrawani, en er blijkt duidelijk uit dat de man zéér lapidair formuleerde. Achter vrijwel elk woord of formulering die hij gebruikt, blijkt namelijk wel een polemiek of polemiekje te schuilen en de commentatoren leggen de verschillende meningen ten aanzien van het punt dat aan de orde is heel helder uit, maar eenvoudig.

Daarmee kom ik eerst aan een kritiekpuntje. De doelgroep van het boek is – volgens de oorspronkelijke auteur – leraren die geloofsleer willen overbrengen aan kinderen (p. 84). De commentatoren van ’t Kennishuys hebben zich daarbij aangesloten, al leggen zij meer nadruk op de rol van ouders en opvoeders (p. 87-93). De eenvoudige uitleg in het boek sluit daarbij aan, maar de aangeroerde thematiek is – lijkt me – niet geschikt voor kinderen jonger dan pakweg de leeftijd van de onderbouw. Kwesties als de almacht van God en Diens alwetendheid versus de vrije wil van de mens, of de vraag of Gods eigenschappen deel zijn van Zijn wezen: daar moet je bij een kind van 10 niet mee aankomen. Tegen de 14 lukt het misschien wel.

Maar tegen de tijd dat een kind 14 is, is het ook slim en opgeleid genoeg om een aantal zaken op te merken die bepaald niet consistent zijn. Zo wordt bijvoorbeeld het geloofspunt van tawhid (Gods eenheid en uniciteit) uitgelegd aan de hand van twee auto’s, die – ook al zijn ze exact aan elkaar gelijk – toch twee verschillende voorwerpen zijn en nooit hetzelfde kunnen wezen. Zo kunnen ook twee goden nooit exact aan elkaar gelijk zijn (p. 104). Enkele pagina’s verderop (p. 110) wordt diezelfde tawhid nader toegelicht met de klassieke uitspraak dat God ‘totaal anders is dan Zijn schepping en dat Zijn schepping totaal anders is dan Hem’.

Je kunt je dan – als 14-jarige – best afvragen in hoeverre een analogie tussen God en iets uit Zijn schepping nog zeggingskracht heeft als die twee totaal niet met elkaar vergelijkbaar zijn. Het grappige is dat nog weer een paar pagina’s verder precies dat bezwaar ook wordt vermeld. God wordt hier de Alhorende genoemd omdat ‘doof zijn een gebrek is’, en aangezien God perfect is, moet hij alles wel kunnen horen. Dan vervolgt de schrijver (p. 130):

“Dit bewijs is echter niet waterdicht te noemen, omdat we hierbij analogie toepassen op de Schepper (Allah) vanuit de schepping (de mens). Deze analogie gaat niet op, omdat Allah niet lijkt op Zijn schepping.”

Kinderen die het zelf nog niet hadden bedacht, wordt het dus aangereikt. Op zich is dat eigenlijk wel sympathiek, want zo leer je verder nadenken en vooral: de juiste vragen stellen. Toch denk ik dat het boek zo zijn doel een beetje voorbij schiet: de thematiek is alleen geschikt voor wat oudere kinderen, terwijl de behandeling ervan te simpel is voor die leeftijd.

De reden hiervoor lijkt me te zijn dat de teamleden zich vooral tot oude commentaren op ar-Risala hebben beperkt en andere geschriften van islamitische auteurs uit vroeger tijden (p.31-32). Dat zijn werken die in hun tijd hun verdiensten hebben gehad, en ongetwijfeld nog steeds hebben, maar wel stammen uit een tijd dat geloof een zaak voor specialisten (lees: geletterden) was. Tegenwoordig is vrijwel iedereen geletterd, en beslist hoger opgeleid dan toen. Dat vereist dus hoognodige aanpassingen.

Anderzijds levert het boek de leek een leerzaam inzicht in hoe de islamitische geloofsleer in elkaar steekt. Allerlei binnen de islam belangrijke discussies worden uitgebreid uit de doeken gedaan. Zo laat het heel erg duidelijk zien hoe belangrijk de Moe’tazila – die nu niet meer bestaan als groep – geweest zijn voor de ontwikkeling van de orthodoxie, die vooral als reactie op moe’tazilitische standpunten is ontstaan. Bij de behandeling van vrijwel elk standpunt komen ze wel om de hoek kijken. Mij persoonlijk viel op dat de sji’ieten – toch zo’n 10% van alle moslims – in vergelijking daarmee maar nauwelijks aan bod komen: p. 53 als algemene inleiding en 285 sqq. over de opvolgingskwestie waar het allemaal mee begon, en dat is het dan ook.

Het boek laat ook goed het belang zien dat binnen de islamitische geloofsleer wordt gehecht aan logisch redeneren en de rol van het verstand. Meer dan eens wordt een kwestie – bijvoorbeeld de mogelijkheid van het bestaan van twee goden – beslecht met de eenvoudige mededeling ‘dat het verstand dit niet accepteert’. Maar daarnaast wordt ook gebruik gemaakt van langdurige redeneringen, waarbij alle mogelijkheden voor een antwoord op de vraag zorgvuldig worden uitgeplozen. Wat dat betreft deed het boek me vaak denken aan een ander aspect uit het Rijke Roomsche Leven: apologieboeken.

De keerzijde van dat rationalisme is – natuurlijk – dat sommige theologische kwesties onoplosbaar zijn. Een aantal keren wordt in het boek een kwestie dan ook besloten met een formulering als : ‘Het is ook niet goed om lang bij dit soort zaken stil te staan of hierover te fantaseren of te speculeren’ (p. 137), of zelfs: ‘Een moslim dient te geloven in dit wezen (de dajjal, een eindtijdfiguur RK) maar het is niet toegestaan om hier verder over te filosoferen over hoe dit wezen eruit zal zien e.d. het behoort namelijk tot het Ongeziene’ (p. 205)’. Ook bij het lezen van die passages moest ik denken aan Godfried Bomans’:  dit is een mysterie van ons geloof, dat wij blijmoedig moeten aanvaarden “.

Wat me aangenaam trof, waren enkele passages waarin de auteurs fors, en met redenen omkleed, van leer trokken tegen – niet altijd met name genoemde – moslims van salafistische, wahabitische en andere amateuristische snit. Het wel vaker gehoorde dictum als zou de islam geen weerwoord hebben tegen fundamentalisten, kan niet vaak genoeg worden tegengesproken.

En ik was – tot slot – aangenaam verrast door de passage waaruit bleek dat de vondst van de Heilige Augustinus, die stelde dat de vraag naar de tijd vóór de schepping zinloos was omdat ook de tijd een schepsel is, ook in de islam bekend is (p. 112).

Het zou aardig zijn als Het Schip der Redding vergelijkbare collega’s zou krijgen uit de andere drie soennitische rechtsscholen, zodat de geïnteresseerde leek kan gaan vergelijken. Van ar-Risala begrijp ik dat het slechts een eerste deel is, en dat er meer volgen van hetzelfde werk van dezelfde auteur over verdere geloofsonderwerpen. Eerlijk gezegd zit ik meer te wachten op een werk dat de aangekaarte kwesties op een dieper niveau behandelt – denk aan vragen als ‘wie schept dan de intentie?’ – en dat daarbij ook rekening houdt met meer moderne dan wel recente inzichten inzake hoe je een geloof zou kunnen verwoorden.

Eerder verschenen op Apoftegma