"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Bloed en barricaden

Woensdag, 4 oktober, 2017

Geschreven door: Dennis Bos
Artikel door: Jos Palm

De heiliging van de Parijse bloedmartelaren

Hoe kwam de Parijse Commune in 1871, het eerste experiment met arbeiderszelfbestuur, aan zijn troostende en machtshonger bevestigende status? Of hoe vond het socialisme zichzelf als godsdienst uit?

[Recensie] Het is de oermythe van het onvervalste socialisme. Het kroonjuweel van de SP, de afdrachtregeling, vindt er zijn oorsprong, want wie er in de gemeenteraad zat, kreeg het loon van een gewone arbeider. Het rode lijflied, de Internationale, werd er uit volle borst gezongen en bleek het werk van een revolutionair ter plaatse. Zowel RAF-terrorist Andreas Baader als de Cambodjaanse ‘broeder nummer één’ Pol Pot rechtvaardigde hun geweld met een beroep op de lessen uit deze gebeurtenis, waarbij de bourgeoisie in het aangezicht van waarachtige arbeidersmacht haar werkelijke gelaat had laten zien.

We hebben het over de Commune van Parijs, de opstand en daarop volgende volksregering, die in maart 1871 begon en in mei dat jaar gedurende de ‘bloedweek’ in de kiem werd gesmoord. Ook al kleefden er schoonheidsfoutjes aan dit eerste experiment met arbeiderszelfbestuur – moord op een aartsbisschop, standsrechterlijke executies en proletarische pyromanie van zogeheten ‘petroleuses’ –, socialisten van geheel verschillende huize engageerden zich ermee.

Willem Drees had te doen met ‘de communards’ op wie, oordeelde hij, ‘nazimethoden’ van vernietiging waren losgelaten. Karl Marx toonde op zijn utilitaire manier compassie door de Commune te omschrijven als een mislukte generale repetitie van de dictatuur van het proletariaat. En Lenin werkte dit nog eens uit door er een hele socialistische dwangnatie op te bouwen.

Boekenkrant

Jongetje

De Commune was geliefde scholingskost in de maoïstische jaren zeventig van de SP, waar ik, voormalig rooms jongetje, destijds tien jaar domweg gelukkig fout geparkeerd was. Je kon er heldendom, opofferingsgezindheid en romantiek vinden. De bloedmartelaren der kerk waren probleemloos te vervangen door de bloedmartelaren van Parijs.

De Commune was zowel passieverhaal als het beloofde land. Zij legitimeerde het barmhartige medelijden met het proletariaat en de usurpatiedrang in naam van de bezitlozen, waar het extreme deel van een linkse generatie naar hunkerde.

Historicus Dennis Bos beschrijft in Bloed en barricaden, De Parijse Commune herdacht, hoe de Commune gekomen is aan deze troostende en machtshonger bevestigende status. Bos, ooit verdwaald in een linkse splinter, is de ideale geschiedschrijver van rode ritualiteit, omdat hij als geen ander gevoel heeft voor de overspannen religieuze component en de kleinmenselijkheid van het socialisme. Hij bewees dat eerder in zijn studie Waarachtige volksvrienden, over de vroeg negentiende-eeuwse Amsterdamse ‘sosjalen’. Ook nu beschrijft hij socialisten, zoals het hoort, alsof het gewone stervelingen zijn. En dat is, het moet maar eens gezegd, een verademing na tientallen jaren boekhoudkundige, socialistische hagiografieën in de geest van de vader van de arbeideristische historiografie hier te lande, Ger Harmsen.

Niet de opstand zelf, waar overigens het noodzakelijke over wordt verteld, is het onderwerp. Bos behandelt de wonderbaarlijke historie van de heiliging van de Commune. Welbeschouwd lezen we hoe het socialisme zichzelf als seculiere godsdienst uitvond in samenspraak met de erfenis van het Parijse oproer van 1871 en in reactie op de burgerschrik voor deze profane en de beschaving tergende gebeurtenis. Het mechanisme van vervroming door verkettering – bekend uit de religiegeschiedenis – blijkt volledig van toepassing. Hoe scandaleus de Commune ook beschreven wordt, haar verdedigers weten haar altijd weer braaf te krijgen.

De vrouwen van Parijs 1871, afgeschilderd als overspelige, orgiebeluste en moorddadige heksen in de eigentijdse bestseller De hyena’s van de Commune, worden in de eigen canonieke literatuur kopieën van zo niet de maagd Maria dan wel van de een of andere engel. ‘Zij was boven het seksuele verheven’, schreef bijvoorbeeld Domela Nieuwenhuis over de communeheldin Louise Michel.

De vrouwen waren een favoriet onderwerp van de even ranzige als vijandelijke, burgerlijke communepornografie, waaruit Bos naar hartenlust citeert. Ze werden omschreven als sm-meesteressen en geperverteerde moeders, en bleken naakt te dansen rondom de lijken van geëxecuteerde generaals. Het antwoord van de socialistische beweging op deze verdachtmakingen was toenemend puritanisme, en ‘aanval als de beste verdediging’.

De auteur citeert, ook alweer naar hartenlust, uit de rode literatuur waarin de zeden schendende geweldsmisdrijven van de beulsknechten van de heersende klasse zeer uitvoerig en plastisch worden beschreven. We zien ‘voorname dames’ verlekkerd toekijken bij massa-executies en verkrachtingen. Net als in de christelijke zedenschetsen loopt het overigens met de slechteriken vaak niet goed af. Zo stort op het eind van een verhaal een meisjesschenner ter aarde, niet door de hand van God, maar door een meer dan verdiende kogel van links. Het kwaad komt van de ander, van de bourgeoisie. Indien het socialisme al enig kwaad doet, is dat alleen maar om de vertrapten te beschermen. Daar komt de historische les van de Commune op neer.

Historische werkelijkheid

Bijna anderhalve eeuw later, na Lenin, Stalin en Honecker, om drie communevereerders te noemen, weten we dat dit gewenste historische werkelijkheid is. In de tijd zelf was de vervolging van de tienduizenden opstandelingen, hun vrouwen en kinderen excessief, en werd ook als zodanig ervaren. Geen wonder dus dat het socialisme tegenover het geweldsmonopolie van de staat de leer van eigen gerechtvaardigd geweld stelde.

Marx legde achteraf in zijn pamflet De burgeroorlog in Frankrijk uit hoe het zat, en en passant deed hij nog wat anders. De auteur ontwikkelde zich tot de ‘kerkvader’ van een overgedramatiseerde proletarische lijdensmythologie. Betere mensen dan tijdens de Commune hadden er op aarde nooit rondgelopen, schreef de klassenstrijdgeleerde in zijn persoonlijke brieven. ‘Deze passages’, schrijft Bos, ‘zouden gaan dienen voor een toekomstige socialistische verteltraditie over de Commune’. En ze sloten ook aan bij ‘een eeuwenoude traditie van exempels, vitae, en martelaarslegenden.’ Het ging niet meer alleen over vuige kapitalisten, het ging over ‘de krachten van licht en duisternis’ die ‘de eindstrijd waren aangegaan.’

Marx’ pamflet was een eigentijdse variant op de Apocalyps, de Openbaring van Johannes. In die lijn zou de overlevering van Parijs 1871 zich voortbewegen. Communeveteranen trokken als apostelen door Europa en Amerika met de droevig blijde boodschap; veel socialisten verkasten jaarlijks naar het Communekerkhof Père Lachaise in Parijs; en een gruwelfoto van verminkte communards in open lijkkisten ging de wereld rond, als relikwie. ‘Het eerbetoon aan de dode geestverwanten verschafte de beweging een bovenwereldse wijding’, aldus Bos. Alsof het allemaal was afgekeken van de katholieke kerk, precies zoals de Italiaanse communist Antonio Gramsci het ooit moet hebben aangeraden, voordat hij op hoge leeftijd in een ziekenhuis de laatste sacramenten ontving, omdat het socialisme nu eenmaal niet in alles voorzag.

Eerder verschenen in NRC Handelsblad