"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De reizen van Olafur Egilsson

Woensdag, 22 juli, 2020

Geschreven door: Ólafur Egilsson
Artikel door: Nathalie Brouwers

Een brokje geschiedenis dat net te licht weegt

[Recensie] Een niet alledaags verhaal markeert de 12,5e verjaardag van uitgeverij De Brouwerij, dat tegelijkertijd hun honderste publicatie is. In plaats van Vikingen die de wereld veroveren tussen de 8e en de 11e eeuw gaat het in De reizen van Ólafur Egilsson over de omgekeerde richting. Namelijk over de ‘Barbarijse’ piraterij uit de 17e eeuw die tot het hoge Noorden doordrong, tot in IJsland toe.  

In 1627 wordt een IJslands dorp, met name Heimaey (een van de Westmaneilanden), aangevallen door drie piratenschepen die uit Algiers komen. Algiers is in die tijd een belangrijke koopvaardijstad, met een haven waar kapers aanlegden na hun rooftochten over de Middellandse Zee en slaven mee naar toe terugbrachten om te verkopen. Bij die aanval doodden ze tientallen eenvoudige dorpelingen en namen ze ongeveer 250 mensen gevangen. Samen met de gevangenen van de zuidelijkere gelegen Oostfjorden brachten ze 400 mannen, vrouwen en kinderen bijeen op hun schepen.  

De reden dat we dit zo exact weten, is omdat onder de bijeen gedreven dorpelingen ook dominee ‘eerwaarde’ Ólafur Egilsson zich samen met zijn gezin bevond. Nadat hij in Algiers was aangekomen en daar van de ene koopman naar de andere werd gestuurd, kreeg hij een vrijbrief om in Denemarken de Deense koning om losgeld te vragen, om zijn eigen gezin (en bij uitbreiding alle IJslandse slaven) vrij te krijgen.  

Hierdoor maakte hij voor een eenvoudige IJslandse dominee een zware reis per schip over de Middellandse Zee, langs Italië via Duitsland en Nederland naar Denemarken. Bij terugkomst op IJsland werd hij waarschijnlijk door zijn chef, een IJslandse bisschop, gevraagd om zijn reiservaringen op schrift te stellen. Het manuscript dat zo is ontstaan, werd al in 1741 gepubliceerd in het Deens, de toenmalige officiële taal van de Deense ‘kolonie’. Twee eeuwen later in 1969 werd het in het IJslands onder de titel Reisubók séra Ólafs Egilssonar uitgebracht, en in 2008 volgde de eerste Engelse editie, vertaald door Karl Smári Hreinsson en Adam Nichols. De Nederlandse schrijver en vertaler Joris van Os stond ten slotte dit jaar [2019/red.] in voor de Nederlandse vertaling.  

Boekenkrant

De avonturen van Egilsson zelf maken net iets meer dan de helft uit van deze weliswaar mooi uitgevoerde uitgave, die daardoor echter inboet aan inhoud die er echt toe doet. Uiteraard is historische en bibliografische omkadering belangrijk bij zulke tekst, maar het verhaal blijft door de verschillende delen (een voorwoord, proloog, epiloog én nawoord, evenals de bijhorende voetnoten om alle achtergrondinformatie te verschaffen) eerder academisch en afstandelijk. De opgenomen originele illustraties maken gelukkig wat goed.  

Echt meeleven met de  IJslandse 17e-eeuwers die dit waargebeurde verhaal meemaakten, is en blijft moeilijk omdat de stijl van Egilsson heel zakelijk en wetenschappelijk is. Dat maakt het narratief minder interessant voor de 21e-eeuwse lezer. Het is wél een goede keuze van de vertaler om de specifieke stijl van Egilsson niet op te poetsen, om zo de oorspronkelijkheid te benadrukken. Egilsson was een goed opgeleide dominee, maar zijn manuscript toont hiaten in zijn geografische kennis buiten IJsland en Denemarken – wat logisch was voor zijn tijd.  

Ook herbergt het verhaal enkele raadsels die niet goed zijn overgeleverd, al dan niet door latere kopiisten. Hij geeft onder andere interessante ooggetuigenverslagen van een paar Italiaanse steden en het Nederlandse Enkhuizen en Vlieland mee. Je kan echter niet om de talrijke verbeteringen en aanvullingen heen en dat maakt het soms moeilijk om de beschreven observaties juist te plaatsen.  

De link met Nederland gaat trouwens verder, omdat een deel van de kapers waarschijnlijk uit de toenmalige Verenigde Nederlanden afkomstig waren. Deze waren namelijk niet meer nodig in de oorlog tegen de Spanjaarden in de Tachtigjarige Oorlog, maar bleven daarop als een soort huurlingen schepen kapen. Ze vestigden zich aan de Noord-Afrikaanse kusten, waar ze zich eveneens tot de islam bekeerden. Dit klinkt ons, in het licht van de huidige oorlog in Syrië en hun bekeerde en geradicaliseerde strijders, bijna bekend in de oren.  

Het reisverhaal van dominee Egilsson is op heel wat vlakken zeker leerzaam. Ten opzichte van de wereldwijde geschiedenis weegt een verhaal van enkele honderden gevangen genomen IJslandse slaven uiteraard niet erg zwaar, en is dit vrij onbekende verhaal echt geen klassieker uit de ‘wereld’literatuur te noemen.  De reizen van Ólafur Egilsson brengt ons wederom wel bij dat de strijd om macht en geld van alle eeuwen is.

Eerder verschenen op Hebban