"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

De schoonheid van de nacht

Vrijdag, 30 november, 2018

Geschreven door: Gabriele D'Annunzio
Artikel door: Chris Reinewald

Allemachtig prachtig

[Recensie] In Gardone, aan het Gardameer staat een wonderlijke cultuurtoeristische attractie: Il Vittoriale, een megalomaan ingerichte villa met een scheepsdek op het dak. Hier woonde de Italiaanse schrijver/dichter/oorlogsheld Gabriele d’Annunzio (1863-1938) aan het eind van zijn woeste leven.

Met een deel in de Privé Domein-reeks, uitstekend ingeleid en vertaald door Jan van der Haar, kan nu ook de Nederlandse lezer kennismaken met deze aartsvader van de moderne Italiaanse letterkunde.

Er zijn schrijvers die privé abject zijn, maar allemachtig prachtig schrijven. Céline en Houellebecq bijvoorbeeld. Gabriele d’Annunzio behoort ook tot dit type schrijvers. Rokkenjager, erotomaan, egomaan, gemankeerd oorlogsheld en dito politiek voorman.

De schoonheid van de nacht bevat drie brokkelig gecomponeerde, autobiografische verhalen van de Italiaan, bijgenaamd de Profeet. Je vraagt je af hoe het kan dat een redacteur de losgeslagen structuur van de teksten accepteerde. Langs zijn neus weg meldt de schrijver dat hij zijn geschreven pagina’s over zijn schouder gooide en uitgevers zich haastten om het poëtische hersenspinsel in druk te nemen.

Kookboeken Nieuws

D’Annunzio was ‘larger than life’ en zeker geen held achter de schrijftafel. Zijn verdiensten als  oorlogsvlieger in de Eerste Wereldoorlog werden in de pers breed uitgemeten. Ook toen hij in 1916 bij zo’n actie neerstortte en tijdelijk het zicht kwijtraakte. Met moeite kon men hem weerhouden weer in het vliegtuig te stappen. Hij moest rust houden maar onze held gaf zich niet gewonnen. Ingesnoerd in een bed met verbonden ogen verbleef hij maanden in het aardedonker.  Af en toe werd hij gedruppeld en ververste men zijn windsels.

Ondertussen raasde zijn geest voort, alsof hij nog steeds vloog. De patiënt liet zich stroken papier op houtjes brengen, waarop hij – letterlijk blindelings eenregelige overpeinzingen neerpende. Zijn dochter hielp later met het ordenen en corrigeren. Dit manuscript Nocturne is het tweede verhaal in de bundel. D’Annunzio schrijft mitrailleursalvo-zinnen als: “Flitsen van waanzin schieten door mijn hoofd. […] Ik voel de opwelling om mijn oog uit te rukken en niet meer te zien. […] Ik ben in de nacht, maar mijn nacht bestaat uit kwellende vlammen.”

In zijn koortsachtige visioenen vermengt hij heden met verleden. Het beste is je daarom als lezer over te geven aan de eruptie van mooischrijverij.

Weerzinwekkende pracht

In het eerste verhaal Solus ad Solam moet je al gauw je antipathie verbijten. D’Annunzio schreef een soort brievendagboek aan een minnares die in een inrichting is opgenomen. Ze kon het niet aan om haar man ontrouw te zijn en tegelijk een stormachtige romance te onderhouden met de dichter: een driftig onderdeurtje afgaand op foto’s. Hij brengt amper enige empathie op. D’Annunzio bedelft zijn geesteszwakke minnares met bloemen en wil niets liever dan haar in weer zijn bed beminnen.

Die gekte moet maar voorbij zijn. Haar veeleisende man moet gewoon opflikkeren en zijn verlies accepteren. Hij verdient haar gewoon niet. De behandelend geneesheer geeft D’Annunzio mooie kunstboeken om zo informatie over zijn zieltogende minnares te blijven krijgen.

De verzoening blijft echter uit. D’Annunzio verlegt in zijn relaas de aandacht naar een gesneuvelde kameraad, ook oorlogsvlieger. Dit deel is het sterkste uit de bundel. De plastische, expressionistische manier waarop hij de wake en het eerste verval van de gestorvene is weerzinwekkend maar ronduit prachtig geobserveerd en beschreven. Je moet denken aan de Morgue gedichtencyclus van de Duitse dichter Gottfried Benn, die tijdens WO1 in België als arts in een veldhospitaal werkte.

Het derde korte verhaal, Het geheime boek, lijkt qua toon op Het Boek van Violet en de Dood van Gerard Reve. Het kan niet anders of Reve heeft D’Annunzio gelezen. Gaandeweg wordt zo ook zijn invloed duidelijk. Hij staat met een been in de laat romantische 19de eeuw en met het andere been in de 20ste eeuw als modernist en technocraat.

Zijn latere paleisje aan het Gardameer is de verwezenlijking van een decadent ideaal, beschreven door Joris-Karl Huysmans (A rebours) waar D’Annunzio veel mee gemeen heeft. Proust – het zinnelijke beschrijven – herken je ook.

Meer dan in de andere verhalen toont D’Annunzio zich in de pseudo-biografie als een Renaissancist. Hij parafraseert de gortdroge raamvertelling, de Hypnerotomachia Poliphili (1499), een Italiaanse klassieker. Tegelijk begint zijn praaltaal (als Markies de Cantecler, de schepping van Marten Toonder) je tegen te staan.

Al vroeg in zijn leven pretendeerde D’Annunzio zich met de dood bezig te houden. Hij ziet de gene zijde niet als onontkoombaar zwart gat in de leegte maar als een vanzelfsprekende tegenwereld. Daar zal hij zich eindelijk op gelijke voet zal bewegen met groten dezer aarde: de componist Monteverdi en de schilder/beeldhouwer Michelangelo en zijn moeder terugzien. Voor veel minder doet hij het niet.

De realiteit was prozaïscher. Mussolini vond dat het ongeleide projectiel genaamd D’Annunzio hem voor de voeten liep. Daarom schonk hij hem in 1921 zijn buitenplaats, waar hij zich koest kon houden. In 1919 had de dichter-militarist nog eigenmachtig de Italiaanse deelrepubliek Fiume (eerder Oostenrijks-Hongaars, nu Kroatisch) uitgeroepen. D’Annunzio was een opzwepend redenaar waarvan Il Duce de kunst had afgekeken.

Op zijn beurt tolereerde de dichter de dictator. Het Fascisme vond hij ordinair en van snel voorbijgaande aard. In 1938 overleed hij aan de ontbijttafel aan een hersenbloeding, waarschijnlijk gevolg van zijn opiumverslaving.

Voor het eerst gepubliceerd op De Leesclub van Alles

Boeken van deze Auteur:

De wimperloze vriend