"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Een graf / Numa, een legende

Vrijdag, 9 juli, 2021

Geschreven door: Juan Benet
Artikel door: Elisabeth Francet

Bewustzijn op de dool

[Recensie] Achter in de oude, verwilderde tuin van een landgoed in de mythische streek Región bevindt zich een perk met een graf. Meteen na het uitbreken van de revolutie gaven de bewoners, alvorens op de vlucht te slaan, de bewaker van het landgoed de opdracht het geschonden graf schoon te maken en opnieuw te vullen. Op het landgoed verblijft ook een mysterieus jongetje, zonder naam, leeftijd of uiterlijke kenmerken. Hij wacht op de terugkeer van degenen die hem verlieten, aan de zijde van een onbekende vrouw, wier bed hij op slapeloze nachten deelt. Wanneer ook zij vlucht, neemt de bewaker het jongetje onder zijn hoede. Tegen de achtergrond van een wazige gebeurtenis die gelijkenissen vertoont met de Spaanse Burgeroorlog, stuwen hunkering en hartstocht hem door de lege kamers van het huis. Elke interactie met anderen gebeurt als in een droom. Onweerstaanbaar trekt het vernielde graf het jongetje aan.

De novellenbundel Een graf / Numa, een legende, van de Spaanse anti-realist Juan Benet (1927-1993) situeert zich in Región, de fictieve streek die Benet reeds vormgaf in zijn debuutroman (Gij zult terugkeren naar Región, 1967). Parallel aan de zogenaamde reële wereld, creëerde Benet in ritmisch proza een raadselachtig en onheilspellend universum, waar de tijd fluïde is en contourloze personages ronddolen wier psyche voortdurend transformeert. Mentaal en emotioneel geïsoleerd, aangedreven door duistere krachten, lijken ze eerder dan tastbare personen, slechts schimmen, soms louter bewustzijn.

In Een graf, de broeierige, onheilspellende en vervreemdende eerste novelle, leidt Benet de lezer in de psyche van een dolend, hunkerend, volkomen vereenzaamd jongetje. De bewaker ziet met argusogen aan hoe de jongen zwijgend, toegewijd het leesboek overschrijft dat de anonieme vrouw hem voor haar vlucht in bewaring gaf. Toen het jongetje ’s nachts nog tegen haar begeerde lichaam aan kon kruipen, liet de vrouw toe dat hij haar streelde. Nu en dan kwam de commandant op bezoek. Hij trok zich met de vrouw terug in haar slaapkamer en stak het jongetje iets lekkers toe. Voor de jonge erfgenaam van het landgoed werd het een zinnelijk ontwaken.

Ook na haar vertrek bleef het licht in de slaapkamer van de vrouw branden. Op zijn dooltocht door het huis staat het jongetje oog in oog met het portret van zijn overgrootvader, een hartstochtelijk generaal die maar niet wilde sterven toen er een veelvoudige moord op hem gepleegd werd. Zelfs als vormeloze, bloederige massa, bleef de duivelse generaal telkens opnieuw herrijzen. Voor de zekerheid begroeven de dorpelingen zijn lichaam zo diep mogelijk. Na zijn dood bleven de vrouwen nog steeds bezeten van hem.

Boekenkrant

Met de vrouw verliet ook de zinnelijkheid het jongetje. Te jong om woorden te bedenken voor zijn gewaarwordingen, wacht hij, dwaalt, zoekt zijn toevlucht in contemplatief kopiëren. Verlangend kijkt hij achterom, naar een verleden dat als een vloek op hem rust. In de verwrongen psyche van het compleet vereenzaamde jongetje verbindt het graf de tegenstellingen die hem kwellen.

In de tweede novelle, Numa, een legende, voert een bergopziener met instinctmatige precisie en blinde devotie de hem toegewezen taak uit. In symbiose met de berg, die hij een persoonlijkheid, een wil en een geheugen toedicht, voegt de opziener zich vloeiend naar de wil van de berg en de grillen van de seizoenen. Hij slaat zijn kamp op, nu eens in een kloof, dan weer aan de oever van de rivier. De opziener, van aard zowel bespiegelend als op actie gericht, heeft een ijzeren discipline, gunt zichzelf geen enkele fout en kent geen schommelingen in zijn gemoed.

Op een dag werd de opziener opgeschrikt door een monotoon gesnerp dat uit de buik van de berg leek te komen, “alsof een gigantische larve bezig was de berg uit te hollen en er een cocon te spinnen”. Hij stelde zich daar geen vragen bij. “De berg begrijpen hield in dat je hem altijd al had begrepen.” Wie hem zijn taak ooit had geleerd? Dat herinnert de opziener zich niet meer. Hij leeft volkomen geïsoleerd van de rest van zijn soort, die de vijandschap met de berg nodig heeft “om de eigen eenheid in stand te houden”. Met een enkele blik merkt de opziener elke minuscule verandering in het landschap op. Indringers schiet hij zonder pardon neer, zich beroepend op een abstract principe, hem gedicteerd door een schimmig contract met de onbekende eigenaar van de berg, door zijn innerlijke stem én door de roep van de berg. De berg beschermen is nu eenmaal zijn plicht.

Op zijn eentje voert de opziener een verbeten oorlog tegen een onduidelijke vijand. Zijn onverzettelijkheid brengt zelfs de meest vasthoudende bergbeklimmer aan het twijfelen, waardoor potentiële bezoekers er steeds vaker van afzien de berg te betreden. Dat baart de opziener zorgen. Hij vreest dat de overtreding niet meer als zodanig zal worden beschouwd als ze niet meer wordt begaan. Bovendien dreigt niet alleen de overtreding maar ook hij vergeten te worden. De opziener begint te twijfelen aan het nut van zijn functie en werkt een soort rechtspositieregeling voor zichzelf uit. Bijna kijkt hij uit naar de ultieme confrontatie met zijn onvermijdelijke opvolger in het mentale niemandsland waarin hij zich allengs bevindt.

Naast een diepgaande reflectie over principes, paranoia en verzet, is Numa tevens het verhaal van een almaar transformerend bewustzijn. Zijn metabewustzijn dwingt de opziener in een toestand die het afronden van elke ervaring onmogelijk maakt, een mentale hoedanigheid die permanent alle mogelijkheden openhoudt, vergelijkbaar met een droomsequentie. Bij een gewone sterveling zou een dergelijke luciditeit al snel tot volkomen uitputting, vervolgens waanzin leiden. Numa is een zege voor het denken en een zegen voor de literatuur.

Juan Benet schrijft als een scherpschutter. Hoe koelbloedig neemt hij zijn personages in het vizier, hoe nauwgezet observeert hij, hoe rustig richt hij op het hart en hoe beslist haalt hij de trekker over! Herculisch is ook het werk van vertaler M. Vanderzee, die zich waagde aan Benets labyrintische, dansende taal met zeer hoge dichtheid. Beide novellen vergen van de lezer inspanning en overgave. Eens gewend aan Benets eigenzinnige logica en taal, word je spiraalsgewijs de kern van het verhaal en het intrigerende bewustzijn van het hoofdpersonage in getrokken. Dan verdwaal je met alle graagte verder in Benets duistere, flamboyante wereld, die me trouwens deed denken aan het werk van een andere grootmeester: Francisco Goya.

Goed nieuws is dat er bij Uitgeverij Kievenaar binnenkort nog meer werk van Benet in vertaling zal verschijnen, met name de reeds genoemde roman: Je zult terugkeren naar Región.

Eerder verschenen op Geendagzonderboek

Boeken van deze Auteur:

Je zult terugkeren naar Región

In de schemer

Een graf / Numa, een legende