"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Het grootste geluk

Zondag, 6 oktober, 2013

Geschreven door: Eveline Vreeburg
Artikel door: Tim van Gerven

Een en al ellende

Het grootste geluk – die titel moeten we natuurlijk ironisch opvatten. En ja hoor, aan ironie geen gebrek in deze roman van Eveline Vreeburg (1984), die twee jaar geleden debuteerde met Onder pseudoniem; zo’n beetje elk woord ruikt ernaar. Daar moet je tegen kunnen, tegen zo’n grote portie van dit stijlmiddel. Ik begon me ergens halverwege te ergeren aan de afstandelijke toon, de voortdurende geestige treurigheid – of treurige geestigheid? – maar na het omslaan van de laatste bladzijde moest ik mijn mening toch herzien. De ironie werkt in dit boek.

Egbert en Hubertine beleven niet bepaald het grootste geluk in hun liefdeloze huwelijk. Beiden zijn eerder getrouwd geweest en beiden hebben aan die eerdere relatie een dochter overgehouden. Egbert is zijn vrouw en dochter verloren aan de slijter, en heeft hen sindsdien nooit meer gezien. Wel schrijft hij zijn dochter nog ieder jaar een verjaardagskaartje. Hubertine heeft in haar leven zo veel miskramen gehad dat ze de tel is kwijtgeraakt. De enige dochter die het wel heeft gered, komt ze nog wel eens tegen in de discotheek. In die discotheek duikelt ze haar jongere ‘vriendjes’ op. Zo houdt ze zichzelf jong.

Kapot aan onverschilligheid

Egbert keurt de overspeligheid van zijn vrouw niet af. Zijn motto ‘leven en laten leven’ indachtig lijkt hij de vele vriendjes te hebben geaccepteerd als een vast onderdeel van zijn bestaan. Hij kijkt er allang niet meer van op als hij zijn vrouw in bed aantreft met een ander.

In het dorp waar ze wonen is Egbert vooral bekend vanwege de kanker die hij heeft overwonnen. De mensen informeren er nog altijd naar, inclusief de slijter. Volgens de doktoren is hij nu gezond, maar hij gaat desalniettemin gebukt onder tal van lichamelijke ongemakken die hem voortdurend het zweet doen uitbreken of hem aan de toiletpot kluisteren. Hubertine heeft geen oog voor de zwakke gezondheid van haar man, net zomin als ze rekening houdt met zijn neurotische schoonmaakdrift. De tientallen arme asieldieren die ze in huis neemt verdienen meer aandacht.

Boekenkrant

Na verloop van tijd ga je je afvragen waarom Hubertine en Egbert überhaupt nog met elkaar getrouwd zijn. Er is niets tussen die twee, niet eens een uitgesproken haat of diepzittende weerzin. Ze wonen slechts onder hetzelfde dak en lijken verder geen enkele band met elkaar te hebben. Alles in hun leven is in feite even treurig en even lullig als de beschrijving van hun caravan:

‘Het is een oud model. Er hangen gehaakte gordijntjes aan de ramen. Alles in de caravan is met een laagje hout bekleed. De geur, de manier waarop van de tafels een bed gemaakt kan worden, van de kraan een douchekop en van het aanrecht een snijplank, het veiligheidsslot op de koelkast (waarvan ook alle kastjes voorzien zijn), Egbert is er allemaal erg aan gehecht.’

Pas wanneer de gemankeerde echtelieden naar Italië vertrekken om daar een camping met de ook al ironische naam ‘Fortuna’ te bestieren, krijg je door dat ze alle twee langzaam kapot gaan aan die wederzijdse onverschilligheid. In een huwelijk dat getekend wordt door leegheid blijft er weinig over dat het leven waarde geeft.

Luchtige treurigheid

Dan nu de stijl, die ironie waar ik deze recensie mee begon. Zoals gezegd stoorde ik me aanvankelijk nogal aan de cadans van het boek, die van kaft tot kaft min of meer hetzelfde blijft. Het merendeel van de alinea’s bestaat uit een reeks feitelijke mededelingen en eindigt vaak in een geestige pointe.

‘Bij de meeste huizen in de straat hangen touwtjes uit de brievenbus waarmee je de deur van buiten kunt openen. Zo kan iedereen in de straat bij elkaar binnenlopen. Niet iedereen doet dat trouwens, dat zou onbeleefd zijn. Het touwtje dat uit de brievenbus van Egbert en Hunbertine hangt, is al lang niet meer gebruikt. Al jaren niet meer.’

Een dergelijke stijl schept afstand tussen lezer en personages en kan leiden tot een wat al te geforceerde geestigheid, maar uiteindelijk besefte ik dat Vreeburg met haar keuze voor een ironische alwetende verteller precies de spijker op de kop heeft geslagen. Het is juist die afstand, in combinatie met de luchtige, ironische verteltrant, die de situatie voor de lezer zo pijnlijk maakt; het dwingt je in de rol van voyeur – een positie die van nature al pijnlijk is – en de plaatsvervangende schaamte is bijna ondraaglijk. Bovendien illustreren die reeksen mededelingen, die zelfs de meest simpele dingen aan ons uitleggen (‘Zo kan iedereen bij elkaar binnenlopen’), perfect de onvanzelfsprekendheid en onhandigheid waarmee Egbert en Hubertine in het leven staan. En tot slot zorgt Vreeburg er op deze manier voor dat er ondanks alle treurigheid toch nog wat te lachen valt. Voor de lezer dan. Want haar personages, die zijn reddeloos verloren.


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.

Boeken van deze Auteur:

Wie brengt mij naar Mentrum

Het grootste geluk