"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Nederzettingen

Vrijdag, 22 november, 2019

Geschreven door: Sanneke van Hassel
Artikel door: Jurgen Timmermans

Het is niet anders

[Recensie] De nieuwe bundel verhalen van de “ongekroonde vorstin van het korte verhaal” aldus de Volkskrant Sanneke van Hassel is getiteld: Nederzettingen. En dat thematiseert de verhalen ook: ergens leven, er samenleven, het sociale deel en de probeersels ­in ons leven; want we doen eigenlijk maar wat. En het mooie van deze verhalen is dat we een inkijkje krijgen hierin – misschien is dat sowieso wel het mooie van verhalen: het zijn fragmenten uit een leven, literaire inkijkjes, eigenlijk zonder de ballast van een heel leven; daar zijn familieromans voor. En dat maakt verhalen zeker niet minderwaardig, het kleine leven maakt ze juist zo mooi.

Er is het verhaal Eiland over een vrijdagmiddagrit van buschauffeur Carlos. Terwijl hij haltes voorbijflitst of er stopt, dwalen zijn gedachten naar zijn dromen en zijn verleden; ooit zou hij teruggaan naar zijn eiland. Tot zijn zevenenvijftigste zou hij werken en dan met zijn tweede vrouw teruggaan, maar het leven kwam ertussen, en zijn hart. Dus nu rijdt hij zijn ronden, kijkt hij naar zijn passagiers, en blijft hij hier. “Het is niet anders.”

En zo is het ook in het Hengelose, experimentele nieuwbouwcomplex Kasbah in het gelijknamige verhaal. Piet Blom is de architect die “tegen het einde van de opening de burgemeester onder zijn oksels optilde en hem zo in de rondte zwierde.” Dat deed hij vaker, in zijn enthousiasme, en Sjaak, destijds de man in het leven van de vertellende ik, viel wel voor zulke types, zegt ze. Sjaak klom ook op een zomeravond zomaar opeens het dak op met twee beugelflessen Grolsch: “Kom snel. Hier is nog zon.” Terwijl het onder de huizen moest gebeuren: het echte leven waar iedereen zou samenkomen. Je woonde dan, bedoelde Piet Blom, tussen hemel en stad, de grenzen tussen werk en vrije tijd zouden vervagen. De ik vertelt het uiteindelijk meewarig, een terugblik op idealistische plannen, allemaal mislukt. En Sjaak?

“Sjaak zie ik bijna nooit meer, soms als de kinderen jarig zijn of een diploma-uitreiking hebben. Uiteindelijk is hij bij Ellie ingetrokken, met haar woont hij nu in Monnickendam. In een rijtjeshuis.”

Boekenkrant

Van Hassel heeft een scherp observatievermogen, vermoed ik, en een even scherpe pen. Meedogenloos noemt haar uitgever haar stijl en dat is-ie ook. Niet kil, maar helder schrijft ze op wat de lezer zou kunnen zien als deze echt om zich heen zou kijken. Geen grote drama’s, maar gewoon het leven, waarin we soms veel willen en dat soms gewoon niet gaat. Een vrouw fantaseert over het familieleven van haar grafische partner: ze werken aan een boek over het opgegraven verleden onder de Rotterdamse Markthal. Ze besluit haar gedachten met: “Over anderhalve maand ging het boek naar de drukker. Over twee maanden ging het naar de binder. We bestonden in wat we achterlieten. We bestonden in wat we verkozen niet te doen. We konden vrienden worden.” Soms bestonden we alleen, zou ik daaraan willen toevoegen.

Sanneke van Hassel schrijft over ikken die anders zijn. Ikken die de wereld niet zomaar van zich afschudden. Ikken die zich in gebeurtenissen wenden, als de ik in het openingsverhaal: ‘In onze straat’. “Ik stond voor het raam,” zo begint het. Op straat ligt een scooter en staan twee buurjongetjes bedremmeld, ja zelfs bang naar de gevallen scooteraar te kijken.

“Hij had donker haar, een smal postuur en hij droeg een wit trainingsjack. Een Marokkaan, dacht ik.

Nu ik dit opschrijf denk ik: een Marokkaanse Nederlander, geen Marokkaan. En vervolgens dat ik eigenlijk zou moeten zeggen: een Nederlander, want zover zijn we inmiddels wel – wat het niet makkelijker maakt als je als schrijver even losjes een personage wilt neerzetten.”

De verteller onthult zich als de schrijver en stapt – niet voor de laatste keer in deze bundel – even uit het verhaal dat ze vertelt. De schrijver denkt hier de vierde wand aan diggelen. Maar de ik stapt alweer terug het verhaal in: “Ik probeerde de situatie te redden,” want dat is hoe het vaak gaat: de boel de-escaleren en een explosieve climax voorkomen. In dat proces toont de verteller wat ze denkt terwijl ze doet, en toont ze haar scherpe observatievermogen: “en toen, als bij een woeste hond, vloog zijn blik weer naar links, naar de kinderen. De jongetjes doken ineen. Twee schildloze schildpadjes, hun hoofden ingetrokken, de nekjes gekromd.” Van Hassels stijl is heerlijk, en vol verwachtingen: “Toen de Johnsons in de lente zeiden dat ze naar het midden van het land gingen verhuizen, schrokken we niet meteen.” Haar stijl zit vol onverwachte waarheden. Zoals in het verhaal Elf:

“Nu zie ik hoe alles en iedereen je betekenis geeft: de juf, je vrienden, de zorgen en de hoop van je vader en mij, je plek als middelste van drie, je vele opa’s en oma’s, de stad, de PlayStation, ons welvarende buurtje, ons minder welvarende straatje, het plein waar de straatkinderen spelen, zoals jij ze noemt – die je mijdt. ‘De grote Ander,’ aldus Lacan.”

En ook dat kenmerkt de verhalen in Nederzettingen wel. Altijd zijn er die anderen, zijn er die factoren, die een leven sturen en vormen. Geen mens is een eiland, niet de jongetjes die hun weggetrapte bal een scooter zagen raken en beschadigen, want de buurvrouw probeert te onderhandelen en te de-escaleren; en niet de net voor zichzelf begonnen tekstschrijver die voor de tweede keer een zzp-cursus bezoekt en ervan wegloopt. Opgevangen worden ze, of ze willen of niet, omdat ze zelf en alleen ook maar wat doen. Zomaar wat doen, dat doen de personages van Sanneke van Hassel, eigenlijk overleven ze alleen maar.

“‘Weet je wat mij goed zou doen,’ vroeg ik, ‘dat iemand me optilt en dan eens flink met me in de rondte zwiert.’”

Maar het is niet anders.

Voor het eerst gepubliceerd op De Leesclub Van Alles