"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Indische duinen

Vrijdag, 27 december, 2019

Geschreven door: Adriaan van Dis
Artikel door: Arnold Heumakers

Familie, ze maken je kapot

[Recensie] “Familles, je vous hais!”, schreef ooit André Gide. In Adriaan van Dis’ nieuwe roman Indische duinen lezen we: “Familie, ze maken je kapot.” Een klein maar niet onbetekenend verschil, naar blijkt. Hoewel de haat bij Van Dis zeker niet ontbreekt, ligt het accent op iets anders, op de noodzaak om te achterhalen wat de familie precies voor hem betekend heeft. Zijn roman is eerder een zoeken naar inzicht dan een afrekening. En, zoals vaker, met het inzicht komt onvermijdelijk het begrip, dat na lang aarzelen en veel tegensputteren ruimte schept voor verzoening en zelfs affectie.

In Indische duinen doet Van Dis zijn autobiografische debuut Nathan Sid nog eens over. Opnieuw komen we het Indische gezin in het Noordhollandse duindorp tegen, de strenge vader, de sterrenwichelende moeder, de drie gekleurde halfzusters en het ziekelijke zoontje, de jongste van het stel, nog in Indië verwekt maar in Holland geboren. Het resultaat pakt ditmaal alleen heel anders uit. Verdwenen is de montere, quasi-kinderlijke toon van de novelle. De roman wordt verteld door de volwassen geworden zoon, die zich na de dood van zijn halfzuster Ada verdiept in het bizarre labyrint van zijn familie.

Het perspectief is ruimer geworden, objectiverender in zekere zin. Van Dis tekent, zoals het op de achterflap heet, het “portret van een repatrianten familie in het Nederland van de wederopbouw.” Een ongetwijfeld zeer herkenbaar portret, waarin de teleurstelling na de terugkeer, de weinig royale behandeling door de Nederlandse overheid en de exotische onoverzichtelijkheid van de Indische familieverhoudingen mooi tot uiting komen.

Toch ligt de kracht van de roman vooral in de autobiografische inzet. De duik in de familiale warboel leidt immers ook tot een af en toe pijnlijk zelfonderzoek; de reconstructie van het verleden dwingt de verteller het beeld dat hij van zijn eigen karakter heeft voor een deel te herzien. Met name de vader, die hij op elfjarige leeftijd is kwijtgeraakt, speelt daarbij een beslissende rol. Tot dan heeft de zoon zich vastgeklampt aan de haatgevoelens die hij tegen hem koestert; na een jeugd vol slaag en vernedering zijn die achteraf zelfs een “bron van energie” gebleken.

Aan het eind van het boek blijft van de haat weinig over. De zoon is inmiddels zoveel over zijn vader te weten gekomen, dat hij zijn ressentiment kan doorzien. De oorlogservaringen die in werkelijkheid vele malen gruwelijker waren dan in de sterke verhalen van papa, maar ook diens treurige jeugd, compleet met overspelige moeder en suïcidale vader, veranderen zijn kijk op de dingen. Haat wordt bij terugblik zelfhaat – hij kon het niet uitstaan in zijn vaders ogen tekort te schieten – en de Spartaanse opvoeding met stok en liniaal krijgt het karakter van een pathetische preparatie op de komende oorlog.

Een tragisch en traumatiserend verleden komt boven, waaraan de verteller geen deel heeft gehad maar waarvan hij wel de gevolgen heeft ondergaan. Langzaam maar zeker begint hij de connecties te snappen en te vermoeden waarom zijn ouders en halfzusters, ten prooi aan antroposofische wanen en occulte contacten, van hun leven zo’n gekkenhuis hebben gemaakt. Tegelijk beseft hij hoeveel hij ondanks alles op hen lijkt, vooral op zijn vader, wiens via tante Edmée teruggevonden jeugdfoto’s ook de fysieke gelijkenis onontkoombaar maken. De roman is uiteindelijk een doorwrochte poging om zichzelf alsnog een houding te geven, die recht doet aan wat zijn familieleden en hijzelf hebben meegemaakt. En aan het verschil tussen hun ervaringen en de zijne.

Dat verschil, zo wordt gaandeweg steeds duidelijker, bestaat uit de oorlog, die de wereld van de anderen heeft geruïneerd en die hem bespaard is gebleven. Telkens duikt hier een grens op die niet overschreden kan worden en die menig misverstand verklaart. Over zijn hysterische halfzuster Saskia, die met assistentie van het Centrum ’45 haar verdrongen kampellende herontdekt, schrijft hij: “Ik voelde me buitengesloten en mocht niet delen in het Indische verleden. Zij was jaloers op mijn vrede, ik was jaloers op haar oorlog.” Van zijn moeder krijgt hij te horen, wanneer hij haar met verwijten overlaadt: “Je vergroot je zelf (-) je zwelgt in zelfmedelijden. Wat heb jij nou meegemaakt? En dat bespot zijn zusters. Hoe durf je, aansteller!”

Het verschil blijft. Een oplossing, als daarvan al gesproken kan worden, is alleen mogelijk in de vorm van verzoening en begrip. De familie wordt niet minder geschift dan zij altijd is geweest, maar de zoon kan er nu ook met andere ogen naar kijken. Met die van zijn moeder bijvoorbeeld, getuige het aandoenlijke slot van de roman: “Hoe kon die jongen zijn vader haten? Ze waren gek op elkaar (-) Al die verhalen waar hij iedereen mee lastigviel…het slaan, die stok…(-) Ze zou hem eigenlijk moeten vertellen dat hij na tafel zelf die stok aandroeg: ‘Gaan we oefenen, pap?’ Hij trok zijn vader mee naar buiten, hij wilde bomen leren klimmen, hoewel zijn vader er veel te ziek voor was.”

Ook dat kun je objectiverend noemen. Een objectivering dankzij de literaire verbeelding die Van Dis vaker te hulp roept, zoals bij het imaginaire rijsttafelen met zijn gestorven vader (“mijn pen en ik zijn hier de baas”) of bij de aankomst van de familie in Nederland, wanneer hij zijn moeder haar dochters de “Hollandse duinen” laat aanwijzen. Dezelfde duinen die later voor hem de `Indische duinen’ uit de titel zullen worden, de “horizon zonder mensen” waar hij zijn eigen domein vindt, ergens tussen het Europese vaderland en de vroegere kolonie in.

Indische duinen is een roman die alle gelegenheid biedt tot sentimenteel vertoon, maar Van Dis heeft merkbaar zijn best gedaan om die valkuil te vermijden. De malicieuze trekjes van de verteller en diens gevoel voor humor houden de stijl in evenwicht, zonder dat de beschrijvingen in gemakkelijke spot ontaarden. De “gekken” die zijn familie vormen worden door Van Dis met even onbarmhartige als liefdevolle eerlijkheid geportretteerd en zo ontstaat tegelijkertijd een genuanceerd en beslist niet in elk opzicht vleiend zelfportret.

Anders dan die ene verzuchting doet vermoeden, is Adriaan van Dis niet door zijn familie “kapot” gemaakt. Integendeel, aan haar dankt hij het materiaal waarvan hij nu al tot twee keer toe een geslaagd boek heeft weten te maken.

Eerder verschenen in De Volkskrant en op Arnold Heumakers

Boeken van deze Auteur:

Naar zachtheid en een warm omhelzen

Adje doet heel druk

Familieziek

Indische duinen