"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Karl Marx - grootheid en illusie

Zondag, 5 november, 2017

Geschreven door: Gareth Stedman Jones
Artikel door: Jos Palm

Een grondige afrekening met Marx

In een nieuwe, lijvige biografie van Karl Marx wordt de complete Marx behandeld, van de schuinsmarcheerder tot de scholasticus en van de sekteleider tot de familieman.

[Recensie] Valt er eigenlijk nog wat te beleven aan Karl Marx? Over hem zijn inmiddels meer bladzijden geschreven dan de filosoof uit het provinciestadje Trier zelf ooit schreef, en we kennen hem ondertussen wel, denken we. We hebben de geheiligde Marx (1818-1883) en Friedrich Engels (1820-1895), die staand aan diens graf zijn om geld zeurende boezemvriend ‘de Darwin van de mensenmaatschappij’ noemde, die de ‘ontwikkelingswet’ van de geschiedenis ontdekte.

In zijn spoor volgden evenzovele vita’s. En niet alleen zijn apostelen staken de loftrompet. Zelfs ongelovige thomassen van onverdachte voorname Engelse academische komaf als Isaiah Berlin prezen Marx als een humanistische bevrijdingsfilosoof. De vroedman van het kapitalisme mocht dan een ‘gesloten denksysteem’ hebben ontwikkeld, hij had, aldus de Sir Professor, de wereld wel de analyse geschonken waarmee ze eeuwen vooruit en voorwaarts kon.

Na de bewieroking kwam de kritiek. Marx degradeerde de mensheid tot de mier die de balk van de geschiedenis mocht dragen en baarde uiteindelijk monsters als Stalin en Mao, schreven auteurs als de Duitse literatuurkenner Fritz J. Raddatz. Op de ontheiliging volgde uiteraard reactie: Marx moest gered van zijn adepten die hem met hun grote-stappen-gauw-thuis-communisme en geschiedopvatting ernstig tekort hadden gedaan. Dus werd er ijverig gezocht naar een even intelligente als vrijdenkende als ondogmatische Karl. Deze werd gevonden in de ‘jonge Marx’. Het was net als met Jezus en Paulus en de paus, legde men uit: Jezus was helemaal geen christen, laat staan katholiek; Marx – zeker de jonge Marx – was helemaal geen marxist, laat staan leninist of stalinist of erger.

Boekenkrant

Pas na eindeloze hoeveelheden pro- en contraboeken kon Marx als ‘product van zijn tijd’ uit de kast komen. We kennen hem als denker in reactie op zijn wereld en de omstandigheden uit de uitputtende biografie van Francis Wheen (1999); we weten alles van zijn familieleven vol deurwaarders en dokters dankzij het dubbelportret van het echtpaar Marx van Mary Gabriel (2012); en we beseffen dat hij vooral een representant was van het megalomane romantisch politiek idealisme door de overtuigende biografie van Rolf Hosfeld (2010).

Koppijn

En nu is er de nieuwe, de zogenoemde definitieve biografie van Gareth Stedman Jones (Londen, 1942), kenner van de working class history en het marxisme en ooit intellectueel actief op het nieuw-linkse front. Jones heeft, dat moet gezegd, een titanenprestatie geleverd: de hele Marx komt weer voorbij, inclusief de economische scholasticus. De bohémien Karl, die, aldus een spionagerapport, zich zelden wast, zijn lakens niet verschoont en ervan houdt dronken te worden; de huisvader Karl, die Homerus citerend zondags uit wandelen gaat met zijn gezin (Marx en Engels voorop, daarachter vrouw en kinderen en daar weer achter de huishoudster Lenchen met picknickmandje); en de schuinsmarcheerder Karl, die knus op een eenkamerwoninkje in Londen woont met zijn vrouw en dienstbode, die tegelijkertijd zwanger van hem zijn.

Aandacht is er vanzelfsprekend ook voor de onhebbelijke politieke activist die we, net als de familieman, ook al uit eerdere boeken kennen. Marx werkt zich op tot de onbetwistbare leider van zijn eigen sekte: wat Communistenbondjes en de Internationale. Jones beschrijft al zijn manipulaties en scheldpartijen aangenaam gedetailleerd en laat ons de wording zien van de man die zich voortdurend doodergert aan de ‘onpeilbare onnozelheid’ van alle medestanders om hem heen. Karl blijkt bij leven al de zelfverklaarde profeet die nauwelijks aanmoediging behoeft om in zijn eigen unieke plaats in de geschiedenis te geloven. Als ze hem maar zijn gang laten gaan, zijn historische profetie – Het Kapitaal – laten schrijven, komt het goed met de arbeidersbeweging en de mensheid.

Pijnbank

Tegelijkertijd maakt Jones duidelijk dat Marx zigzaggend zijn denken ontwikkelt. En al is dat geen nieuw inzicht, Jones voert er meer voorbeelden voor aan dan gemiddelde biografen deden. Marx zwabbert als de democratische revolutie van 1848 hem teleurstelt en bevordert de gekozen dictator Napoleon III tot een stiekeme ‘bourgeois-tiran’ die zijns ondanks de historie verder helpt. En zo zal Marx nog vaker wiebelen en recht breien om te kunnen blijven geloven in ‘de permanente revolutie’, een door Trotski gemunt begrip dat, zo diept Jones uit de bronnen op, Marx voor het eerst gebruikte. Om te bewijzen dat zijn hoofdpersoon als denker een tuimelaar is, beweert Jones zelfs dat de oude Marx zijn eigen economische analyse uit Het Kapitaal niet meer geloofde, maar hij zou dit niet wereldkundig hebben gemaakt uit angst dat zijn vriend-godfather Engels hem zijn toelage zou onthouden.

En al staan er vaker dit soort opmerkelijkheden in deze zeer omvangrijke biografie, de uitgebreidheid – de rechtvaardiging van het boek – is evenzeer het probleem. Jones wil Marx begrijpen als kind van zijn tijd, maar tegelijkertijd moet hij als analyticus en filosoof op de academische pijnbank. En daarbij kijkt de auteur niet op een woord meer of minder. Het is alsof de weledelzeergeleerde professor in de negentiende-eeuwse sociale geschiedenis de autodidact en amateur Marx postuum de maat neemt. Marx zat ernaast met zijn inschatting van de proletarisering – de verarming van de arbeidersklasse – als historisch fenomeen, zijn definitie van het begrip ‘klasse’ was ondeugdelijk, zijn geschiedopvatting onjuist, en zijn meerwaarde-theorie klopte ook al niet, zo wordt ons uittrekselgewijs langdurig verteld.

Jones wil twee dingen tegelijk: Marx duiden in zijn eeuw en achteraf afrekenen met de wetenschappelijke gebreken van zijn hoofdpersoon. Het heeft een hybridisch boek opgeleverd dat net iets te veel historische kennis van de auteur over zijn periode etaleert, en net iets te weinig duidelijk maakt waar ‘het onverwoestbaar apocalyptisch optimisme’ (een prachtige term van Jones, en zo heeft de professor er meer in huis) vandaan kwam. Marx had in elk geval als de ‘Darwin van de mensenmaatschappij’ wat meer affectie verdiend.

Eerder verschenen in NRC Handelsblad