"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Lezen in Frankrijk

Vrijdag, 1 juni, 2018

Geschreven door: Margo Dijkgraaf
Artikel door: Onbekend

Literaire tour de France van Margot Dijkgraaf

[Voorpublicatie] Frankrijk: iedereen heeft er een beeld van. Een zwerm culturele connotaties bepaalt het imago van het land, maar vaak blijft dat beperkt tot clichébeelden. De culturele identiteit van een land wordt voor een groot deel bepaald door schrijvers. In Lezen in Frankrijk, Een literaire tour de France, dat volgende week verschijnt, laat literatuurcriticus (NRC-Handelsblad) en auteur Margot Dijkgraaf zien welk beeld van Frankrijk er uit de hedendaagse Franstalige literatuur naar voren komt. Michel Houellebecq, Marie  NDiaye, Philippe Claudel en vele andere Franse schrijvers passeren de revue.

Op 18 juni is Margot Dijkgraaf te gast bij DLVAlive in Utrecht. Ze vertelt dan over haar nieuwe boek, over Frankrijk en natuurlijk over Franse literatuur. Kijk hier voor meer informatie.

Over de auteur

Dijkgraaf is literatuurcriticus, auteur, literair journalist, interviewer, debatleider en ‘ambassadeur tussen Frankrijk en Nederland op het gebied van de letteren’. Ze schrijft voornamelijk voor NRC Handelsblad. Aanvankelijk ging haar passie vooral uit naar Franstalige literatuur, inmiddels bestrijkt ze een veel breder literair spectrum. Ze interviewde voor NRC Handelsblad honderden Europese en niet-Europese schrijvers.

Boekenkrant

De Leesclub van Alles publiceert als voorpublicatie een deel uit het voorwoord van Lezen in Frankrijk en het eerste deel van het hoofdstuk over Michel Houellebecq.

Voorwoord

De Franstalige literatuur van nu is springlevend, bruisend en gevarieerd. Ieder jaar verschijnen er in Frankrijk honderden nieuwe literaire boeken: romans, récits, korte verhalen, reisboeken, essays. Achter iedere titel schuilt een eigen blik op de wereld, iedere roman verschaft ons een eigen inzicht in de mens, iedere schrijver verhoudt zich op zijn eigen manier tot Frankrijk. Wie met de auto door Frankrijk rijdt en de autoroute mijdt, ziet hoe het landschap ieder uur verandert, graanvelden maken plaats voor heuvels, glooiende heuvels worden spectaculaire, met sneeuw bedekte bergen, eiken en kastanjebomen wisselen van plaats met mediterrane platanen en olijfbomen. Iedere streek, iedere plek heeft haar eigen geschiedenis, haar eigen sporen uit het verleden, haar regionale keuken. Geen wonder dat Nederlanders er zo graag vertoeven. Iedere streek heeft vaak ook haar eigen schrijvers, haar eigen boekenbeurs, haar eigen literaire prijs. Het landschap van Frankrijk is net zo veelvormig en gevarieerd als zijn paysage littéraire, zijn literaire landschap.

Wat is er leuker dan een boek lezen dat zich afspeelt op de plek waar je je bevindt? Of een roman te bestuderen die direct of indirect verwijst naar de stad die je bezoekt of de streek waar je verblijft? Je komt terecht in een fascinerende histoire des traces, zoals Jean-Christophe Bailly het noemt, je kijkt met andere ogen naar de plek waar je bent, je speurt naar tekens, je verdiept je op een andere manier in de geschiedenis.
Voor het werk van Philippe Claudel moet je naar de Lorraine, voor Patrick Modiano kun je naar Parijs, maar ook naar Nice, een personage van Michel Houellebecq kun je volgen in Rocamadour, in Bourges kom je dicht bij het universum van Jean-Christophe Rufin, de toren van Montaigne bij Bordeaux brengt je bij Hélène Cixous en Parijs kun je verkennen in de voetstappen van Fouad Laroui en Alain Mabanckou .

Voor dit boek schreef ik twintig portretten van levende Franstalige schrijvers. Ieder hoofdstuk begint op een plek die voorkomt in een recente roman van de betrefffende auteur. Een plek die ik heb uit- en opgezocht, met het boek in de hand. Vandaar duik ik verder zijn of haar werk in. Het portret van Jean Echenoz , auteur van de roman Ravel, begint bij het Musée Ravel in Montfort l’Amaury, een stadje ten westen van Parijs; het werk van Marie Darrieussecq bracht me naar Bayonne en Biarritz, voor een roman van J.M.G. Le Clézio reed ik samen met mijn man, die van het reizen voor dit boek net zo heeft genoten als ik, naar Saint-Martin-Vésubie, een stadje in de Alpes-Maritimes, anderhalf uur rijden vanuit Nice.
De twintig schrijvers in dit boek zijn soms al gelauwerd, soms nog niet zo lang geleden gedebuteerd. Ze zijn man, vrouw, jong of al wat ouder, geboren binnen Frankrijks grenzen of daarbuiten. Ze zijn in het Nederlands vertaald, of (nog) niet. Vaak heb ik hen ook zelf gesproken en laat ik ze aan het woord. Wat ze gemeen hebben, is dat het voor mij toonaangevende literaire stemmen van nu zijn, dat ik hen relevant en beeldbepalend vind in het huidige Franse literaire landschap. Ik had ook vijfentwintig portretten kunnen schrijven. Of dertig. Want wat valt er veel te beleven in de Franse literatuur van nu.
[…]

De twintig schrijvers die ik portretteer, dragen via hun werk op de een of andere manier bij aan het beeld dat wij ons vormen van l’hexagone, zoals Frankrijk vaak wordt aangeduid. In hun romans, in hun verhalen resoneert de culturele identiteit van Frankrijk. Zo niet direct, dan toch indirect, zo niet bewust, dan toch onbewust belichten ze een aspect van Frankrijk. Ze doen dat met een kritische of historische blik, persoonlijk of afstandelijk, vanuit de verbeelding of juist met de neus op de realiteit gedrukt, beschouwend of geestig, in staccato zinnen of juist barok en lyrisch, ze kiezen voor korte puntige schetsen, dikke avonturenromans of juist voor verstilde portretten.
[…]

Al met al ontstaat er en passant een nieuw portret van de Franse literatuur van nu. Op het kaartje [voor in het boek] kunt u zien welke plekken ik aan welke schrijvers heb gekoppeld. De inhoudsopgave begint in het noordoosten, met de Lorraine van Philippe Claudel, en gaat met de klok mee, om te eindigen in Parijs. Moge deze tour de France u uitnodigen om Franstalige literatuur op een andere manier te ontdekken, om te gaan lezen op locatie, om lezend op reis te gaan of reizend te lezen.

Margot Dijkgraaf, mei 2018

Michel Houellebecq – Chapelle Notre-Dame, Rocamadour

Midden in de zomer is Rocamadour, een beroemde bedevaartsplaats in de Lot, het Centraal Massif, een toeristische kermis. Het middeleeuwse stadje is op spectaculaire wij ze tegen een rotswand aan gebouwd. Van welke D-weg je ook aan komt rijden, je ziet de burcht al van verre, hoog op de rotsen. De huizen hangen eromheen, alsof een reus ze ertegenaan heeft gesmeten. Kilometers van te voren word je er al op gewezen dat je niet in het centrum kunt parkeren, er valt te kiezen tussen een paar grote parkeerterreinen in de omgeving. Vandaar ga je te voet. Je loopt omhoog, door kronkelende straatjes vol met toeristische en religieuze kitsch, die in de winter, zonder de massa toeristen, vast pittoresk moeten zijn. Je kunt ook met de lift naar boven, dan sta je in 14 seconden een paar honderd meter hoger, in het hart van het pelgrimsoord. De trappen en de lift komen uit op een kleine binnenplaats, waar het, op zo’n zomerse dag, erg heet is. Vlak voor de souvenirwinkel worden gratis flesjes water uitgedeeld. Je krijgt er meteen een overzicht bij van de tijden waarop je naar de mis kunt en een overzicht van andere religieuze activiteiten: samenzang, zelfreflectie, gebeden.

Aan de Parvis des Églises, zoals de binnenplaats officieel heet, liggen volgens de plattegrond zeven heiligdommen, waaronder de basiliek Notre-Dame, de basiliek Saint-Sauveur en drie kapellen, die van Saint-Jean-Baptiste, van Saint-Blaise en Sainte-Anne. In de Saint-Sauveur wordt net een mis opgedragen, wierookgeuren komen ons tegemoet. We zien een kleine honderd mensen het hoofd buigen, tientallen anderen proberen naar binnen of juist naar buiten te schuifelen.

In de ernaast gelegen Chapelle Notre-Dame is het al net zo druk. De Chapelle wordt ook wel de ‘chapelle miraculeuse’ genoemd, vanwege het klokje dat hoog in de kapel hangt en uit de negende eeuw dateert. Volgens de overlevering begon het enkele keren te rinkelen op het moment dat zeelui op zee in gevaar waren en hun beschermvrouwe, de Zwarte Madonna, aanriepen – een wonder, want het smeedijzeren klokje, handwerk uit vroeger tijden, met de hamer vervaardigd, heeft geen touw of ketting en begon dus uit zichzelf te luiden. Dat zou op 31 december 1612 voor het laatst gebeurd zijn. Een in gevaar verkerende Bretonse schipper werd gered.

De fameuze Zwarte Madonna hangt hoog boven de bezoekers. Het is donker in de kapel, zodat je haar gezicht nauwelijks kunt zien. De hele ruimte hangt vol met ex-voto’s in de vorm van marmeren dankzeggingen. Hoog aan het plafond, aan de stenen bogen, hangen miniatuur schepen – alles bij wij ze van dank aan de madonna die ervoor zorgde dat dierbaren veilig terugkwamen van zee. Hier komt de verteller van Onderworpen uiteindelijk terecht als hij ‘op zondag 29 mei’ besluit naar het zuidwesten te rijden.

Onderworpen is de titel van de meest recente roman van Michel Houellebecq uit 2015. De roman van Frankrijks beroemdste en meest omstreden schrijver verscheen precies op de dag dat de aanslag op Charlie Hebdo werd gepleegd, op 7 januari 2015. Die dag zat ik in de Thalys, onderweg van Amsterdam naar Parijs, en nog in de trein werd ik van alle kanten gebeld over de aanslag. Op de dag zelf leek het of er een verband was tussen de aanslag en het verschijnen van het boek. Was het toeval dat Houellebecq op de cover stond van het nummer van Charlie Hebdo van die week? In de betreffende karikatuur laat tekenaar Luz hem zeggen: ‘In 2015 verlies ik mijn tanden, in 2022 houd ik me aan de ramadan’ – een verwijzing naar het thema van zijn nieuwe boek.

Onderworpen speelt in 2022, in Frankrijk worden verkiezingen gehouden. President François Hollande heeft er twee termijnen op zitten. Dit keer gaan de verkiezingen tussen Marine Le Pen en Mohammed Ben Abbes, de leider van de Moslimbroederschap. De laatste wint, met steun van een ‘breed Republikeins front’. De media zien niets aankomen, ‘hun gebrek aan nieuwsgierigheid was werkelijk een zegen voor intellectuelen’. De verkiezingen worden verstoord door bloedige terroristische aanslagen, het leger wordt ingezet, een burgeroorlog dreigt.

De roman, die je zou kunnen kenschetsen als een politieke what if-toekomstfabel, wordt verteld vanuit het perspectief van François, een 44-jarige docent aan de Sorbonne. Hij is gespecialiseerd in het werk van Joris-Karl Huysmans, een in het Frans schrijvende auteur met een Franse moeder en een Nederlandse vader, een icoon van het decadente schrijven en het symbolisme. Rond zijn veertigste bekeerde Huysmans zich tot het rooms-katholicisme. François is een typische Houellebecq-hoofdpersoon: een weinig ambitieuze, cultuurpessimistische, treurige eenling. In de explosieve situatie waarin Frankrijk zich bevindt – we zitten midden in de verkiezingsperiode – acht hij het veiliger Parijs te verlaten en de wijk te nemen naar het zuiden. Dus stapt hij op de bewuste zondag 29 mei in de auto naar het zuidwesten, richting de Dordogne. François is bang voor het aangekondigde geweld dat met de verkiezingen gepaard kan gaan en de streek waar confit de canard wordt gegeten lijkt hem ‘niet goed te verenigen met een burgeroorlog’. ‘Ik kende Frankrijk in het algemeen niet zo goed’, bedenkt de verteller, die zijn hele leven in of rond Parijs heeft gewoond en nooit in zijn vaderland heeft rondgereisd.

Hij stapt in zijn Volkswagen Touareg en rijdt via de A20 naar het zuiden. Hij stopt bij het ‘Relais des Mille Étangs, vlak na de afslag Châteauroux, koopt koffie bij La Croissanterie. Bij Pech Montat, ten zuiden van Brives-la-Gaillarde, wil hij tanken, maar treft de caissière ‘liggend op de vloer in een plas bloed’ aan. Wat er gebeurd is, blijft onduidelijk. ‘Ondanks zijn weerzin’ stapt hij over het lijk heen om een Michelingids te pakken. Op de parkeerplaats vindt hij twee jonge neergeschoten Noord-Afrikanen. Hij vervolgt zijn weg naar Martel, waar hij wil overnachten in het Relais du Haut-Quercy. Het restaurant is dicht, maar hij kan er wel een kamer krijgen. Vanaf het terras heeft hij ‘een panorama over het omringende boerenland, waar ligstoelen en parasols op hypothetische klanten wachten’. Hij kijkt een paar minuten naar ‘het heuvelige, vredige landschap’ en loopt verder naar de Place des Consuls, het plein midden in het dorp. Hij ziet een oude Korenbeurs, ‘van een soort goudgeel natuursteen’, een paar andere middeleeuwse gebouwen en loopt via ‘pittoreske, verlaten steegjes’ naar de Église Saint-Maur, ‘een versterkte kerk, gebouwd om de aanvallen van de ongelovigen te weerstaan’. De D840 die door het dorp komt, leidt naar Rocamadour, ‘een bekende toeristische trekpleister met sterren in de Michelingids’ waarover de verteller veel heeft gehoord. Op zijn wandeling door Martel komt hij langs een houten hokje waar normaliter kaartjes te koop zijn ‘voor een toeristische stoomtrein langs de Dordognevallei’.

Er zit niemand. Na een klim komt hij uit bij een vergezicht, van waaruit hij de Dordogne in de diepte ziet stromen ‘ingesloten tussen steile kalkrotsen van vijftig meter hoog’. De verteller gaat ‘op de rand van de afgrond’ zitten ‘en probeert zonder veel succes helemaal op te gaan in de beschouwing van het landschap’.

Helemaal toevallig is het niet dat Houellebecq zijn verteller Martel laat aandoen. Karel Martel, zo vertelt een van de personages uit de roman, Alain Tanneur, de echtgenoot van zijn collega Marie-Françoise, versloeg in 732 de Moren bij Poitiers, ‘waarmee hij de islamitische  expansie naar het noorden een halt toeriep’. Hij bleef de Moren nog ‘een paar jaar lang bevechten in Aquitanië en behaalde in 743 vlak bij het huidige Martel een overwinning. Als dank besloot hij een kerk te bouwen, waar het dorp omheen is gebouwd. ‘Ik geloof dat nu het moment is gekomen voor een compromis, een alliantie met de islam’, zegt Tanneur, geheel in lijn met het boek. Tanneur is ooit bij de Franse geheime dienst gegaan, omdat hij wilde strijden voor volk en vaderland.

‘Maar wie gelooft er tegenwoordig nog in?’ vraagt hij zich af, het Front National ‘doet alsof’, de andere partij en vinden domweg ‘dat Frankrij k moet opgaan in Europa’. Met een van de twee presidentskandidaten heeft Tanneur affiniteit: de islamitische Ben Abbes heeft ‘een echt beschavingsplan’, vindt hij , Ben Abbes heeft enorme ambitie, hij wil een groot rijk stichten, zijn voorbeeld is keizer Augustus. Ben Abbes zou weleens de stichter van een grote nieuwe beschaving kunnen zijn, meent Tanneur.

Hij raadt François aan naar Rocamadour te gaan, de bedevaart naar deze plek was ‘een van de beroemdste van het christendom, alle groten hebben op hun knieën de trappen naar het sanctuarium beklommen, van Bernardus van Clairvaux tot Lodewijk XI en Filips de Schone’. Daar zou François pas echt kunnen navoelen ‘wat een grote beschaving het middeleeuwse christendom was’.
Tanneur is een bewonderaar van Charles Péguy , hij draagt graag zijn poëzie voor, gedichten vol lof voor degenen die gestorven zijn voor volk en vaderland. Niemand beter dan Péguy heeft zo sterk ‘de ziel van de christelijke middeleeuwen aangevoeld’, gepersonifieerd door de Maagd Maria, meent hij. Dus gaat de verteller naar Rocamadour, waar hij een kamer neemt in hotel Beau Site, ‘aangenaam gelegen in de middeleeuwse binnenstad’, met een ‘panoramisch restaurant’ van waaruit je uitzicht hebt over het dal van de Alzou. De drukte, de toeristen, geven hem na een paar dagen ‘een gevoel alsof [hij] de historische tijd heeft verlaten’. Daardoor merkt hij niets van de verkiezingsoverwinning van Ben Abbes.

Vanaf het begin van zijn verblijf gaat de verteller iedere dag naar de Chapelle Notre-Dame, waar hij een paar minuten voor de Zwarte Madonna gaat zitten. Hij vindt het ‘een vreemd beeld, dat getuigt van een volledig verdwenen wereld’. ‘De Madonna zat kaarsrecht; haar gezicht met gesloten ogen, zo ver weg dat het buitenaards leek, was gekroond met een diadeem. Het kindje Jezus – dat er eerlijk gezegd totaal niet uitzag als een kind, eerder als een volwassene of zelfs een oude man – zat eveneens kaarsrecht op haar knieën (…) Er school geen tederheid, geen moederlijke overgave in hun houding. Niet het kindje Jezus was hier verbeeld, maar, nu al, de koning der wereld. Zijn sereniteit, de indruk van spirituele macht, van onaantastbare kracht die hij uitstraalde, waren haast angstaanjagend.’

Op een dag komt François de Chapelle Notre-Dame binnen en worden er gedichten voorgedragen. Een acteur leest poëzie van Charles Péguy, hoogdravende gedichten, ‘heftig en patriottisch’, over soldatenzonen die van hun grond houden, ‘reddeloos verdwaald’ zijn en hun toevlucht zoeken bij ‘Moeder’. De verteller raakt in extase, beleeft iets als een openbaring, hij voelt dat hij ‘zichzelf aan het verliezen’ is, het komt hem voor dat de Madonna opstijgt, verrijst boven haar voetstuk. In het strenge beeld van de Madonna ziet hij ‘iets heel anders dan verbondenheid aan een vaderland of aan een grond, dan de verheerlijking van de viriele moed van de soldaat’. Voor hem heeft het ‘iets mysterieus, heiligs en koninklijks dat Péguy niet in staat was te begrijpen’. Zijn mystieke ervaring laat hem boven de alledaagse werkelijkheid uit treden. De volgende dag gaat de verteller, vlak voor hij weer vertrekt uit Rocamadour, nog even terug naar de Madonna in de kapel. ‘Zij bezat de heerschappij, zij bezat de macht, maar geleidelijk aan voelde ik dat ik het contact kwijtraakte, dat ze zich verwijderde in de ruimte en de eeuwen terwijl ik ineen zakte op mijn bank, verschrompeld en beperkt. Na een halve minuut stond ik weer op, definitief verlaten door de Geest, teruggebracht tot mijn beschadigde, vergankelijke lichaam, en ik liep triest de treden weer af in de richting van de parkeerplaats.’

Het motto dat Houellebecq dit boek meegeeft is een citaat van Charles d’Orléans, ‘Le monde est ennuyé de moy, Et moy pareillement de luy’. Die moedeloosheid, die uitzichtloosheid en dat gebrek aan levensvreugde voel je in dit boek van Houellebecq wellicht duidelijker dan in zijn voorgaande romans. De verteller keert terug naar Parijs, de rust in het land keert terug. Frankrijk wordt stapje voor stapje een islamitisch land. De werkloosheid verdwijnt, omdat bijna alle vrouwen weer thuis achter het aanrecht staan. Boven de ingang van de Sorbonne – Université Paris III, waar François doceert, zijn een vergulde ster en maansikkel aangebracht. Collega’s bekeren zich tot de islam, secretaresses dragen een hoofddoek. Polygamie is toegestaan.

Al snel verdwijnt het geweld in de buitenwijken. Het onderwijsbudget wordt afgeslankt, de leerplicht geldt tot twaalf jaar, de Koran wordt onderwezen en meisjes gaan naar de huishoudschool. Voortaan gelden de waarden van de familie als basis van de samenleving, waardoor de sociale lasten met 85 procent zij n gedaald. President Mohammed Ben Abbes begint aan het bouwen van het islamitisch rijk dat hij voor ogen heeft, een rijk dat de grootte van het Romeinse overtreft. Hij begint onderhandelingen met Marokko, Algerije, Tunesië, Egypte en Libanon ter voorbereiding van hun toetreding tot de EU. De Franse economie doet er weer toe: nu het land tot de bevriende naties behoort, hebben de olieproducerende Arabische landen hun geldkranen wijd open gedraaid. De economie bloeit.

Dat is het toekomstige Frankrijk dat Michel Houellebecq schetst in Onderworpen. De hele roman is opgebouwd rond François, die verwant is aan zijn hoofdpersonen uit Elementaire deeltjes en Platform. De uitgever van de prestigieuze Pléiade-reeks verzoekt hem een deel over Huysmans te verzorgen en daarom hij duikt opnieuw in zij n werk. Hij is ervan overtuigd dat dit ‘het enige échte onderwerp van Huysmans ’ is: het streven naar ‘het burgerlijke geluk (…) zo pijnlijk onbereikbaar voor de single’, ‘een vrolijke maaltijd met een pot-au-feu, een goede wijn en een rokertje’, terwijl het buiten stormt.

De parallel tussen Huysmans en François springt in het oog. In hun smachten naar geborgenheid nemen ze een vergelijkbare beslissing. François, die de nieuwe moslimrector van de Sorbonne eerst zijn ontslag heeft aangeboden, keert terug op zijn schreden. Bij zijn  onderhandelingen over het voortzetten van zij n aanstelling aan de nu islamitische universiteit, worden hem drie jonge vrouwen beloofd. Uit zijn seksuele misère, uit zijn diepe eenzaamheid verlost worden door drie maagden die nog lekker voor hem koken ook – wat wil hij nog meer? Bevindt het ‘toppunt van geluk zich niet in de meest absolute onderwerping (soumission)’? Die ‘van de vrouw aan de man en die van de man aan de god van de islam’?

[…]

Wat mij bij eerste lezing vooral schokte, is de gelatenheid waarmee het Frankrijk van Houellebecq, de politieke, wetenschappelijke elite, zich schikt naar zijn nieuwe religieuze machthebbers. Houellebecqs Frankrijk is dermate wanhopig, verwend en uitgehold dat niemand zich werkelijk opwindt. Europa verkeert ‘in staat van weerzinwekkende ontbinding’. ‘Ik houd van Frankrijk, ik houd van kaas’, snikt de Joodse minnares van François pathetisch als ze het land definitief verruilt voor Israël.

Frankrijk neemt de propaganda over ‘de islam als een nieuw, verenigend humanisme’ voor zoete koek aan, sterker nog het land hervindt een ‘optimisme dat het een halve eeuw niet gekend had’, de president wordt bejubeld om zijn ‘staat van genade’.
Natuurlijk, net als de vrouw verliest Frankrijk zijn zelfstandigheid, zijn traditie, zijn westerse waarden, maar fuck autonomy: heeft François ook niet ‘met groot gemak en zelfs met opluchting zijn verantwoordelijkheden opgegeven’?

Onderworpen heeft niets van de apocalyps, die Houellebecq schetste in Mogelijkheid van een eiland of van de milde toekomstvisie op een land, dat verandert in een museum, zoals in De kaart en het gebied. Het boek is geen pontificale aanval op de islam in de geest van eerdere uitspraken van Houellebecq – integendeel. Onderworpen heeft nog het meeste weg van een
politieke ideeënroman met een wake-up call: wat hebben wij eigenlijk over voor het voortbestaan van onze beschaving en onze democratie?
[…]

Boeken van deze Auteur:

Lezen in Frankrijk

Lezen in Frankrijk

Geen verlangen zonder tekort