"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Luisteren hoe huizen ademen

Dinsdag, 19 november, 2013

Geschreven door: Arie Storm
Artikel door: Leon Mosselman

Geen geleuter meer, alleen maar literatuur

Arie Storm (1963) blijft in zijn romans doorgaans dicht bij huis. In dit geval zijn Haagse geboortehuis, waar zijn hoofdpersoon op merkwaardige wijze vanuit zijn Amsterdamse etagewoning naartoe wordt getransporteerd. Het gaat om een heuse tijdreis. Voorafgaand aan dit gebeuren zien we hoe de bewuste man zich loswerkt uit al zijn maatschappelijke banden. Vertwijfeld vraagt hij zich af hoe hij zich zoveel verplichtingen op de hals heeft kunnen halen. Zijn vertwijfeling resulteert in een curieuze tocht naar het verleden.

August Voois is de naam die Arie Storm dit keer gekozen heeft voor zijn alter ego. Arie of August; laten we het houden op A. Deze A. doet een beetje van alles, en niets helemaal. Hij is universitair docent, radiopersoonlijkheid, recensent, schrijver – en lezer. Allemaal in verband met een passie die alle andere overtreft en overbodig maakt: literatuur.

Droombaan

Daar zit ‘m het ‘probleem’. Boeken lezen is heerlijk, waardoor kletsen over gelezen boeken een droombaan lijkt. Maar toch is het een baan, en dat verpest het voor A. Er moet een mening geforceerd worden, terwijl het lezen van een goed boek een ervaring is die met geen woorden te beschrijven valt. Een zeer persoonlijke ervaring bovendien, gezien alle indrukken en associaties die het oproept en die wel deel zijn van het leesproces, maar strikt genomen niet van dat specifieke boek dat er de aanleiding toe vormde. Daarom haat A. diep in zijn hart het kletsen over boeken, of dat nu in de vorm van recensies, docentschap of een radioprogramma gebeurt:

‘Niets was meer vrijblijvend. Bij de radio en op de universiteit zaten mensen op hem te wachten, andere mensen. Mensen die verstand hadden van kunst en cultuur, mensen die gelezen hadden. August hield zelf veel van lezen, maar hij hield niet erg van mensen die ook van lezen hielden. De gedachte dat andere mensen boeken lazen, verminderde zijn leesplezier. Lezen deed je alleen, echt alleen. Nu bevond hij zich midden in een gebouw waar mensen lazen en spraken over wat ze lazen. De universiteit. Veel angstaanjagender kon het voor August niet zijn.’

Foodlog

Lezen zonder commentaar verschuldigd te zijn, een subwereld creëren door te schrijven temidden van de gezelligheid van vrouw en kind: ziedaar het ideaal van A. Hier scheiden de wegen van auteur en alter ego zich. August doet waar Arie misschien van droomt: August zegt alles op. Geen geleuter meer, alleen literatuur.

Leuk voor August, maar Arie zit nu met een probleem. Want Arie moet verder schrijven over hoofdpersoon August die nu niets concreets meer doet. Dit gebrek aan te beschrijven vervolgactiviteiten leidt tot enkele merkwaardige kunstgrepen. Ten eerste wordt vanuit het perspectief van de universiteit en het radioprogramma de schok beschreven die het vertrek van August veroorzaakt. Vervolgens treedt er een noodweer op, wat in combinatie met het aan het begin van het verhaal al genoemde ruizen (‘ademen’) van zijn huis, zorgt voor een terugkeer in de tijd, waarover zo direct meer. En ten derde leidt de inactiviteit van zijn hoofdpersoon ertoe dat de schrijver zelf het woord neemt:

‘Ik zit hier met mijn papieren om me heen en ik lees terug hoe ik de eerste versie begon. Ik had wel al meteen gekozen voor de derde persoon enkelvoud, zoals deze uiteindelijke versie ook begint. Ik had kleine wijzigingen in de feitelijke omstandigheden aangebracht; die wijzigingen heb ik inmiddels ongedaan gemaakt. Ik woon bijvoorbeeld op de tweede verdieping in dat mooie huis in Amsterdam-Zuid en daar had ik de derde verdieping van gemaakt. Eigenlijk kan ik me niet zo goed herinneren waarom ik dergelijke feiten veranderde. Want andere zaken liet ik gewoon intact.’

De terugkeer in de tijd – van August, maar ook vrouw en kind gaan mee, en wel naar de Haagse geboortebuurt van de schrijver – is een onduidelijk gevolg van een samenzwering tussen huis en noodweer. In literatuur kunnen zulke dingen gebeuren, maar om het overtuigend te maken moet een schrijver zichzelf haast overstijgen. Of in elk geval volle inzet tonen en zelf geloven in zijn verhaal. Dat is niet de sterkste kant van Storm. Hij neemt doorgaans zijn schrijverschap niet erg serieus, is zich dat heel goed bewust, en is daardoor juist leuk. Storm kan de simpelste activiteit tot een hilarische en meeslepende belevenis maken door die van commentaar te voorzien. Het is dan niet zozeer het verhaal, maar de wijze van vertellen die het ‘m doet.

Laconieke houding

In het eerste deel van dit boek zijn deze kwaliteiten volop aanwezig. Er heerst helemaal de sfeer van: niemand leest, niemand begrijpt je, een boek meer of minder doet er niet toe, serieus schrijven is zielig en pathetisch; en toch gaan we het doen, laten we er in godsnaam het beste van maken, als er maar wat te lachen valt en we hoe dan ook die pagina of honderdvijftig zien te halen. Storm weet dat hij zich een dergelijke laconieke houding kan veroorloven, zijn talent straalt er toch wel doorheen. Tot iets anders zou hij zich niet kunnen zetten; een serieus opgezette roman zou goed worden, heel goed, maar zou vervelend zijn om te schrijven. En schrijven doe je voor jezelf. Wie per se een ouderwets goed boek wil, heeft keuze te over. Nabokov, Bellow, Salinger, Wells en andere grootheden worden door Storm regelmatig genoemd.

De tweede helft van het boek mist de hilariteit die ik als Storms grote talent beschouw. Er wordt een poging ondernomen om een mysterie te scheppen, maar die poging is niet heel erg geslaagd. A. en zijn gezin lopen als geesten in het verleden van A. rond, bekijken enkele huizen en mensen, wat A. soms aanleiding geeft tot mijmeren. Allemaal niet zo interessant en evenmin samenhangend.  Een greep:

‘Ik moet toegeven dat het me af en toe duizelde. Op het ene moment stonden we te kijken naar een auto die uit de straat wegreed en waar ik in zat – tien jaar oud, mager, blond, lang haar, ik had godbetert krullen – te midden van een half-Nederlands en een half-Indisch gezin, en op het volgende moment stonden we in deze tuin, onze tuin, mijn tuin.’

Nu moet ook ik me tot een oordeel forceren, iets wat ik minstens even hartgrondig haat als A. Want in eenduidige oordelen geloof ik niet. Niets op deze wereld is helemaal goed of slecht. En hoe kan je in godsnaam die miljoenen tussenliggende nuances vangen? (A. zelf wordt overigens al gek van de keuze tussen een deur naar binnen of naar buiten toe openen.)

Men heeft een oplossing bedacht: ballen of sterren. Drie, of vier? Vier zou ik geven als ik van de tweede helft net zo genoten zou hebben als van de eerste. Dat deed ik niet; drie dus. Zulk gepieker doet af aan de leeservaring, dat ben ik volkomen eens met A(ugust/rie).


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.

Boeken van deze Auteur:

List en leed

Luisteren hoe huizen ademen