"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Musch

Woensdag, 23 mei, 2018

Geschreven door: Jean-Marc van Tol
Artikel door: Karin de Leeuw

Het leven van een jonge wiskundige die later stadhouder werd

[Recensie] De Gouden Eeuw was een samenloop van heel veel dingen: gunstige economische omstandigheden, beginnend kolonialisme en slavernij, de vorming van een unieke staatsvorm en een explosieve bloei van de kunsten. De zeventiende eeuw in de politiek van de Republiek was ook corrupt. En het toppunt van boosaardige corruptie, opportunisme en zelfverrijking was Cornelis Musch. Naar hem noemde Jean-Marc van Tol het eerste deel van zijn Johan de Witt trilogie.

Jean-Marc van Tol, waar kende u die naam ook al weer van? Wel eens gehoord, maar u weet het niet? Hij is een van de makers van Fokke en Sukke. Ah, nu weet u het weer.

Maar Van Tol is ook historisch letterkundige, studeerde in Amsterdam bij Marijke Spies en Herman Pleij. En nu is hij gast onderzoeker bij Huygens ING, in een project dat als doel heeft de volledige briefwisseling van Johan de Witt voor een groot publiek te ontsluiten. In dat kader heeft hij nu aangekondigd een trilogie te gaan schrijven over het leven van De Witt. Het eerste deel gaat over het beruchte jaar 1650.

Even het geheugen opfrissen: in 1648 eindigde de tachtig jarige oorlog. Dat lijkt u misschien goed nieuws, maar niet iedereen dacht daar op dat moment zo over. De jonge Republiek had nog nooit in vredestijd geopereerd. Begin zeventiende eeuw was er het zogenaamde twaalfjarig bestand geweest (1609-1621), een voorproefje op vrede. Dat was slecht bevallen: er brak bijna burgeroorlog uit. Prins Maurits liet de raadspensionaris, de hoogbejaarde Johan van Oldebarneveldt onthoofden en de Republiek was ernstig verzwakt toen de vijandelijkheden met Spanje weer begonnen. Gelukkig voor de Republiek werd Maurits opgevolgd als stadhouder door zijn half-broer Frederik-Hendrik, die niet voor niets de bijnaam Stedendwinger verwierf. Frederik-Hendrik overleed echter net voor het einde van de oorlog en zijn zoon Willem II volgde hem op. Die wilde dezelfde roem verwerven op dezelfde wijze als zijn grootvader, Willem de Zwijger, zijn vader en zijn oom. Maar in 1650 was de oorlog voorbij en de steden in Holland dachten dat er ook wel eens flink bezuinigd kon worden op het leger.

Boekenkrant

Stadhouder Willem II was jong, eerzuchtig en onervaren. Hij zag zijn machtspositie ineenschrompelen wanneer hij geen bevelhebber was over een groot leger. Trouwens hoe moest de toekomstige staatsvorm van de Republiek er uit zien? In 1650 was een federale republiek, een staat zonder koning, in Europa iets ongehoords. In oorlogstijd had men dt gesprek voor zich uitgeschoven, maar nu tekenden zich fracties af met ieder zo hun eigen ideeën.

Op het Binnenhof regeerden echter enkele oude rotten in het vak. Er was de deftige en erudiete Constantijn Huygens, vader van de beroemde wiskundige Christiaan. Constantijn was secretaris van de prins van Oranje. Dan was er de raadspensionaris Jacob Cats, de vaderlijke dichter van moralistische werken. Een matig begaafd politicus, waar het klimmen der jaren aan te zien was.

Er was Cornelis Musch, een koopmans zoon uit Rotterdam, wiens vader ook burgemeester was geweest en wiens moeder een zus was van de VOC-bewindvoerder Cornelis Matelieff. Musch kwam uit een gegoede familie, maar niet een waarvan het logisch was dat je bij je dood de rijkste burger van Den Haag was. Maar Musch werd het wel en dan kwam niet door het salaris dat hij ontving als griffier van de Staten Generaal.

Musch liet zich voor alles betalen en bij hem kon je alles kopen. Omdat iedereen van hem afhankelijk was en iedereen boter op zijn hoofd had, kon hij lange tijd zijn gang gaan. Als griffier hoorde hij veel. Bovendien trouwde hij met de jongste dochter van raadspensionaris Jacob Cats. Zijn vrouw bleek een even getalenteerd politiek dier als hij.

Het stel had een buitengewoon slechte naam in Den Haag. Zo zou Elisabeth Cats na haar huwelijk haar grote liefde, Diederik Pauw als minnaar aangehouden hebben. Beide echtelieden hadden op zedelijk gebied een slechte naam. Daarnaast werd er gefluisterd dat ze spiritistische seances hielden, en dat ze ook daar hun manupulatieve werkwijze beoefenden.

Voor wie de gebeurtenissen van het jaar 1650 niet kent, zal ik ze hier niet onthullen. Dat bederft misschien het leesplezier. Voor wie zijn vaderlandse geschiedenis nog wel paraat heeft, kan ik zeggen dat de werkelijkheid dat jaar spannender was dan een scriptschrijver kan verzinnen. Wat dat betreft lag er een plot waar Van Tol weinig aan had toe te voegen.

Meer dan zevenhonderd bladzijden vulde Van Tol met het verhaal. Johan de Witt was dat jaar nog niet politiek actief. Hij werkte als advocaat bij het Hof van Holland. Daarnaast was deze vijfentwintigjarige vrijgezel een getalenteerd beoefenaar van de wiskunde. Samen met Christiaan Huygens had hij in Leiden bij professor Franciscus van Schooten gestudeerd. Alles lag nog open voor de jonge man. Tot, door het manipulatieve gedrag van Musch en de grillige beslissingen van Willem II zijn leven veranderde.

Jean-Marc van Tol meent dat dit boek geen historische roman is. Weliswaar maakt hij gebruik van bronmateriaal als de brieven van Johan de Witt en de gedichten van Cats, Huygens en Vondel, maar er is veel dat hij moet aanvullen, mede doordat nogal wat lieden hun papieren over het jaar 1650 bij hun leven vernietigd hebben. Met zijn boek tussen harde wetenschap en romankunst in, staat Van Tol in een rijke traditie van geschiedschrijving die, wat mij betreft gelukkig, steeds vaker beoefend wordt. Een geschiedenis die leest als een goed boek, laten we het voorlopig zo noemen. Van Tol is niet de eerste die zich waagt aan een gedeeltelijk fictief verslag over het jaar 1650 en de rol van Musch. Eerder deed A. Alberts dat in zijn prachtige novelle Een venster op het Buitenhof (1987). De taal van Alberts vind ik mooier. Maar Van Tol is als historicus de vakman. Dat zeg ik niet alleen omdat Alberts Abusievelijk meent dat er een torentje op het huis van Musch zat. Het boek van Van Tol is voorzien van kaarten en namenlijsten. Het is gedetailleerd en spannend. Ik kijk met belangstelling uit naar de volgende twee delen.

Hopelijk geeft Van Tol die dan ook weer uit bij zijn eigen uitgeverij, Catullus. Dit boek, kennelijk een troetelkindje, is namelijk erg mooi uitgevoerd.

Op 26 mei wordt Musch officieel gepresenteerd tijdens het literatuurfestival Letteren op Loevestein (kaarten verkrijgbaar via www.letterenoploevestein.nl). Slot Loevestein (u weet wel van die boekenkist en Hugo de Groot) is een goede plaats om dit boek officieel te lanceren. De vader van Johan de Witt zat daar, als tegenstander van stadhouder Willem II, gevangen in het jaar 1650.

–-

Voor het eerst gepubliceerd op De Leesclub van Alles