"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Opgeven is geen optie

Zaterdag, 23 september, 2017

Geschreven door: Ineke van Pelt
Artikel door: Roeland Dobbelaer

Hoop is onsterfelijk en onuitputtelijk

[Voorpublicatie] Vandaag, 23 september, is de uitvaart van de Tilburgse fitnessinstructeur Jermaine de Wind (27), die vorige week stierf aan de gevolgen van een hersentumor. In 2008 werd De Wind voor het eerst getroffen door de ziekte, die destijds met succes werd behandeld. Hij was één van de weinige mensen met deze ziekte die na anderhalf jaar nog leefde. Zes jaar was hij zonder klachten, maar in 2014 kreeg hij nieuwe tumoren. Landelijke bekendheid kreeg De Wind met een crowdfundingactie die hij startte voor zijn dure behandelingen.

Samen met de Tilburgse filosoof en schrijver Ineke van Pelt werkte hij afgelopen tijd aan een boek over zijn leven: Opgeven is geen optie, Het onthutsende verhaal van Jermaine de Wind. Het boek verscheen een dag na zijn dood.

De Leesclub van Alles publiceert uit het boek de hoofdstukken 17, 18 en 19.

Boekenkrant

17

In 2014 begon de hoofdpijn weer terug te komen. Zo nu en dan moest ik me ziek melden. Daar baalde ik erg van want het liefst was ik ondanks de hoofdpijn gewoon door blijven werken. Ik probeerde de steken in mijn hoofd te negeren en ging soms even op bed liggen met ijsklontjes op mijn voorhoofd. Natuurlijk wist ik wel beter, maar de onrustgevoelens probeerde ik met alle geweld terug te dringen. De klachten bleven aanhouden en ik dacht: “Dit is foute boel.” Ik moest de huisarts overreden om mij een verwijsbrief voor een MRI-scan te geven.

Angstig wachtten mijn vriendin Lisette en ik op het moment dat ze mij de onheilspellende uitslag zouden geven. Steeds meer artsen kwamen de kamer binnen, terloops naar ons knikkend. Eindelijk kwam het verlossende woord: “Er is geen twijfel. We zien duidelijk hersentumoren.” De neuroloog wees de plekken aan: “Kijk, hier zit er een en hier, en hier. We gaan u zo snel mogelijk opereren. Verder zullen we samen met u een behandelplan opstellen.”

’s Nachts, als ik niet kon slapen, zag ik soms in grote neonletters HERSENTUMOREN op mijn netvlies verschijnen. Tumoren nog wel, niet eens een hersentumor maar tumorén. Er volgden onderzoeken, heel veel onderzoeken, weer een MRI-scan, een echografie, bloedonderzoek. Het hield maar niet op. En het wachten op de uitslagen, dat was nog het meest gruwelijke. Ik heb het idee dat ik al bijna tien jaar aan het wachten ben op gunstige dan wel ongunstige uitslagen. Anderen zeggen dat ik beschik over een onverwoestbaar optimisme, maar de angst zit heel diep van binnen en die laat ik aan niemand zien. Ik word heen en weer geslingerd tussen verwoede pogingen om te genieten en er iets van te maken en het niet willen maar toch denken aan het onrustbarende vervolg. Heel voorzichtig begon ik me af te vragen of ik zou gaan sterven. Maar het enige wat niet wilde sterven was de hoop. De hoop is onsterfelijk en onuitputtelijk. De hoop op een wonder. Hoe klein ook. Steeds een stapje vooruit, weer iets verder maar dan weer een heel stuk terug. In mijn kop zijn de gezonde en ongezonde cellen oorlog met elkaar aan het voeren. Eigenlijk zou ik moeten bidden, maar tot wie of tot wat? Kon ik maar geloven zoals mijn oma gelooft in een god die van alles voor haar regelt als ze daar om vraagt. Maar ik moet eerst iets zien voordat ik erin kan geloven. Er zal vast iets zijn tussen hemel en aarde. Iedereen gelooft op een ander manier. Op zijn eigen manier. Soms zijn er tranen. Het lucht me wel op. Een douche van troost langs mijn wangen.

18

De dag na de eerste chemokuur waggelde ik alsof ik me op een schip bevond op woelige zee. Elke keer als ik een poging deed om te lopen viel ik bijna op de grond. Het grootste gedeelte van de dag hing ik lusteloos op de bank, zelfs te beroerd om iets te eten te maken of mijn kleren aan te trekken. Ik had hoofdpijn en mijn benen voelden slap. Het enige waartoe ik me kon zetten, was naar de kraan lopen om een glas met water te vullen. Dat waren van die dagen dat ik mezelf niet kon uitstaan. Ik was toch de survivor? Altijd had ik goed gegeten, veel groente, nooit gerookt of alcohol gedronken. Ik trainde mijn lijf en sliep goed en voldoende. Eigenlijk een voorbeeld van een gezond mens. En kijk me hier nou liggen, dacht ik dan.

De volgende dag dwong ik mezelf om me aan te kleden en naar buiten te gaan. Ik wilde weer naar de bewoonde wereld en die was slechts enkele minuten bij me vandaan. Het zou me toch wel lukken, een klein eindje lopen? Ik vulde mijn waterfles en ging naar buiten. Ik was nog maar net de straat uit of de hoofdpijn kwam weer terug, vooral omdat de felle zon ongenadig op mijn hoofd scheen. Ik liep langs een terras vol met lachende en pratende mensen. Vertwijfeld keek ik om me heen en vroeg me af of het wel verstandig was om door te lopen. Eenmaal weer thuis op de bank voelde ik me toch voldaan. Ik had het tenminste gedaan. Morgen weer, besloot ik, en dan nog een stukje verder. Ik wil zo graag blijven leven. Zo lang mogelijk ook. Minstens honderdtwintig wil ik worden. Toch zijn er dagen dat ik bang ben voor de jobstijding die er straks na het volgende MRI-onderzoek weer op mij af zal komen. Het is lente, elke dag zie ik meer blaadjes aan de bomen en de gele narcissen boven de grond uitkomen. Maar die wil ik de volgende lente ook weer zien. En de lente daarop ook. Ik wil volgend jaar tien bossen gekleurde narcissen op de markt kunnen kopen. Ik wil weer gaan koken. Ik wil weer aan de slag in de sportschool. Afspraken maken met vrienden. En hoe vaak heb ik mezelf al beloofd om me straks, als alles voorbij en achter de rug is, nooit meer druk te maken over onbenullige dingen. Me nooit meer kwaad te maken over kleinigheidjes, nooit meer ruzie te maken, met wie dan ook. Alleen maar genieten van elke volgende dag die gaat komen zonder me af te vragen of er wel een volgende dag zal komen.

19

Mijn oma, de moeder van mijn vader, heeft zich meteen toen ze hier in 1992 kwam wonen aangesloten bij een plaatselijke kerkgemeenschap: New Song in de Zuidoosterstraat in Tilburg. Zij vindt dat wij een roeping hebben en dat wij die onder de Antilliaanse bevolking moeten gaan vervullen. Velen uit die gemeenschap zijn geholpen om hun persoonlijke en gezinsleven op orde te brengen. Het plan dat God heeft met ons leven is groot en we leven hiervoor tot het einde. Zij heeft veel steun aan haar geloof en heeft al uren, nee dagenlang voor mijn genezing gebeden. En niet alleen voor mij. Ze bidt iedere dag vier keer voor mensen die ziek zijn, hun baan verloren hebben en allerlei ander persoonlijk leed. Mijn evangelische oma was ervan overtuigd dat haar gebeden eens verhoord zullen worden. Zelf ben ik er niet zo van overtuigd dat het leven zo in elkaar zit. Dat als je iets aan God vraagt, dat Hij dan je gebeden onmiddellijk verhoort en dat alles dan goed komt. Ik geloof wel dat er ‘iets’ is maar wat dat ‘iets’ is, weet ik niet. Ik moet altijd eerst iets zien of kunnen aanraken voordat ik het kan geloven. “God kan mij geen medische behandeling geven, oma. Ik heb een dokter nodig die me kan helpen en niet een God.” Maar om mijn oma een plezier te doen, gingen we op een dag een katholieke kerk binnen om een kaarsje voor mij aan te steken. We kwamen er toevallig langs toen we een wandelingetje maakten. Oma kan niet ver lopen. Ze heeft onlangs een knieprothese gekregen en aan de andere knie moet ze ook nog geholpen worden. Sinds ze negentien jaar geleden weduwe werd, woont ze alleen in een huis in de Waterhoefstraat in Tilburg. Daarom ga ik haar zoveel mogelijk opzoeken en neem ik haar zo nu en dan mee voor een uitje. Dat ze alleen woont vindt ze niet erg. Ze zou nooit meer een man willen. Nooit meer iemand die de baas over haar speelt. Ze wil haar eigen baas zijn.

Buiten ons leek er niemand in de kerk te zijn, op een kromgebogen oud vrouwtje na dat met samengevouwen handen naar het altaar staarde. Ik zag haar mond gebeden prevelen. We namen plaats op een van de vele lege kerkbanken en ik luisterde naar de binnensmondse Onze Vaders van mijn oma. In haar blik naar mij zag ik een verlangen naar troost. Hoewel God zweeg bleef er een niet aflatende behoefte aan een liefdevolle almachtige god die mij zou genezen. Ik keek naar de geschilderde muren en gebeeldhouwde heiligenbeelden. Mijn oma keek me even aan met een veelbetekende en ook intrieste blik. “Oma,” zei ik tegen haar, “als ik straks helemaal beter ben, dan gaan we samen naar Curaçao. Dat is mijn hoofddoel.”

 

Meer informatie: http://www.mainlife.nl/

Boeken van deze Auteur:

Mijn rooie, roomse oma

Opgeven is geen optie