"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Ruw

Woensdag, 22 juli, 2009

Geschreven door: Marie Kessels
Artikel door: Bob Hopman

Gewin door zintuiglijke beperking

Binnen de literatuur legt een schrijver werkelijkheid, gebeurtenis en karakter in taal, en veronderstelt de creativiteit van de lezer om door woorden die werkelijkheid in eigen geest te herscheppen, in alle vormen van zintuiglijkheid. Bíjna alle vormen van zintuiglijkheid, in het geval van Marie Kessels (1954), die in haar nieuwste roman Ruw een hoofdpersonage en tevens verteller opvoert, Gemma, die door een ongeluk blind is geworden. Of misschien is eerder Gemma verteller, en gaandeweg het boek steeds meer haar blindheid de hoofdpersoon.

Al te veel details over ‘het ongeluk’ blijven achterwege – Gemma’s oogzenuwen zijn door splinters uit de schedel doorboord, dat is zo veel als we lezen – maar wel is duidelijk dat het niet lang voor het begin van het verhaal is gebeurd. Als blinde is de verteller een absoluut groentje, een beginneling; ze kent angst om de weg op te gaan, ze telt haar stappen in wandelingen die ze heeft uitgestippeld aan de hand van een vriendin, ergert zich aan de ratelende stok die ze gebruikt en wordt claustrofobisch van de regen die door de verstikkende herrie (dit soort synesthesieën ontstaat voortdurend, al dan niet bewust door de schrijver opgewekt) van de druppels die het straatgeluid overstemmen en de omgeving voor Gemma ondoordringbaar maken.

Ook ergert ze zich aanvankelijk aan de overdreven vriendelijkheid of hulpvaardigheid van de ziende medemens, maar dit wordt minder als ze van beginnend blinde haar verwording tot ‘echte invalide’ doormaakt. Deze verwording is de hele plot van het boek, verteltijd is onduidelijk, plaats en ruimte evenzeer, en alleen de verteller maakt ontwikkeling door.

Kessels maakt niet duidelijk wat zij als bronnenmateriaal heeft gebruikt en dus is het realistisch gehalte van de ‘blindheid’ mij onbekend. Maar de details die ze beschrijft zijn wel zodanig scherp, en tegelijk evenzeer eyeopeners als geloofwaardigheden, dat het gevoel van blindheid steeds akelig overtuigend en dichtbij is. De voortdurende claustrofobie door het ontbreken van wind, die zijstraten en stegen herkenbaar maakt, of het kletteren van regen is een voorbeeld, maar nog sterker de prachtige beschrijving van verstoorde gevoelswaarneming en synesthesie.

Boekenkrant

‘In het begin kreeg ik de sterkste sensatie door grote temperatuurverschillen, tussen voorwerpen, vooral als er iets van glas was. Het aanraken van glas gaf me bijna dezelfde schok als het opdoemen van een heldere kleur die opeens alle aandacht trekt. Maar het contact met het glazen voorwerp, of met de stenen van Ernst, schépt geen kleur, hooguit geeft het een effect vergelijkbaar met visuele waarneming van kleur. Woordklanken kunnen onverwachts kleuren spúwen in kolossale regenbogen.’

Gevoelsbeschrijvingen als deze maken de blindheid zo geloofwaardig: je denkt er niet direct aan, en toch is het zeer goed voor te stellen dat de blinde verteller dit voelt. Al aftastend en overdenkend analyseert de – enigszins vereenzamende – verteller de gevolgen van haar blindheid. Ze analyseert de verandering in sociale omgang (vaak in negatieve zin), in waarneming waarbij sommige zintuiglijkheden tot abstracta van de geest worden, als de hier beschreven kleurimpressie. Maar het boek graaft dieper, tot in de essentie van onze taalwaarneming, een diepte waardoor Ruw tot iets veel groters wordt dan het relaas van een vereenzamende gehandicapte.

De literatuur die Gemma in braille leest zorgt voor een verandering in taalperceptie . Het lezen neemt vele pagina’s in beslag, veel in herhaling – een techniek die Kessels uitermate goed beheerst – waardoor een nare gevoelservaring wordt opgewekt die net zo voelt als de irritatie en vermoeidheid die ontstaat in de vingertoppen van de hoofdpersoon. De beschouwingen over de taal vervolgens dringen door tot de diepste lagen van de moderne linguïstiek en receptietheorie.

‘Het braille-alfabet is doodeenvoudig, je hebt het binnen een paar dagen in je hoofd geprent, maar het zenuwweefsel is nog te veel ingesteld op het praktische leven van alledag om voor het geestelijke leven als vertaalinstrument te dienen, Wind-? vlaag. Sneeuw-? vlok. Bloed-? worst, nooit bloeddorst. Kamer-? deur, nooit kamerdienaar. (…) De ijzeren clichés. Niets anders.

Zo wordt het lezen het samenvatten van een levenslange ontwikkeling die je in ieder boek opnieuw doorloopt: eerst de spectaculaire terugval naar het stadium van de ongeletterde en dan, als je eenmaal opgenomen bent in de golfslag van woorden, als je er eindelijk helemaal in thuis bent, het terugvinden van de rijkdommen van de taal, heel voorzichtig, heel onwennig (…).’

In een boek waar zicht geen onderdeel is van de hoofdpersoons waarneming, wordt niet verloren, maar juist kennis over de zo vanzelfsprekende menselijke waarneming gewonnen: denkkaders over taal en werkelijkheid worden doorbroken, omgegooid en vanuit die verandering herbekeken. Ruw gaat niet over een blinde vrouw en haar ellende, al wordt deze niet geschuwd. De essentie van Ruw is een origineel en zeer overtuigend bevragen, een verrassend ter discussie stellen van de vanzelfsprekendheden en dogma’s die het menselijk zintuiglijk leven beheersen en die men zich misschien wel veel te onnadenkend eigen heeft gemaakt.


Laat hier je reactie achter:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Alleen inhoudelijke reacties die gaan over het besproken boek en/of de recensie worden geplaatst.

Boeken van deze Auteur:

Het lichtatelier