"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Van de kansel

Dinsdag, 12 april, 2022

Geschreven door: Nanne Tepper
Artikel door: Roeland Dobbelaer

“Ga nooit naar Amsterdam”

[Recensie] Midden tijdens in de Boekenweek is het goed om de columns van Nanne Tepper te lezen. Als Tepper ergens een hekel aan had, was dat het zelfgenoegzame wereldje van het Nederlandse boekenvak. In zijn columns die hij eind jaren negentig schreef voor het Dagblad van het Noorden onder de naam Van de kansel, recent gebundeld door uitgeverij Kleine Uil, veegt hij de vloer aan met uitgevers, literatuurcritici, literaire prijzen, redacties van literaire tijdschriften, de curatoren van het Literatuurmuseum en bovenal schrijvers: collega-schrijvers, maar ook zichzelf. Tepper citeert op 17 april 1998 de Italiaanse schrijver Giovanni Papine: “De schrijver – dat houd ik vol – verschilt zóveel van andere mensen en is dermate met vloek beladen, dat voorspoed hem verslapt, grootheid hem vernedert, goedheid hem kwelt, rijkdom hem verarmt, roem hem verduistert – en alleen de dood kan hem soms doen herleven.”

Kortom, schrijvers zijn geen normale mensen, en zeker niet schrijvers, zo begrijpen we na lezing van Teppers columns, die uit de Veenkoloniën uit Oost-Groningen komen. Tepper werd geboren in Hoogezand waar hij de eerste tien jaar van zijn leven woonde, daarna verhuisde het gezin Tepper naar het buurtdorp Veendam. Op zijn achttiende vertrok hij naar de stad Groningen waar hij de rest van zijn leven grotendeels zou blijven wonen. In 1995 debuteerde Tepper met de zeer positief besproken roman De eeuwige jachtvelden, waarin zijn geboortegrond een hoofdrol heeft. Ook in zijn columns beschrijft Tepper de liefde voor het Groningse land, eigenlijk de enige plek op aarde waar je goed kunt toeven, met mooie zinnen als: “[…] een eenzame hooiende boer op een eindeloze akker als het laatste licht van augustus dooft.” Maar als schrijver uit die streken had Tepper het moeilijk. “De veenkoloniale schrijver,” zo vertaalt hij Papine’s statement over het schrijverschap naar zichzelf, “is niet enkel met vloek beladen, maar ook met argwaan jegens zijn eigen smarten. Misschien dat de dood hem niet enkel kan doen herleven, maar ook opnieuw kan leren grijnzen als een boer die nimmer kiespijn heeft gekend.”

Toch valt er veel te lachen in de bundel. Tepper is een scherpe waarnemer vol bijtende spot.   Hilarisch is zijn beschrijving van de uitreiking van de Libris Literatuurprijs waar hij een van de genomineerden was, met zijn tweede roman De vaders van de gedachte. In zijn laatste column, van 21 mei 1999, waarschuwt hij nogmaals voor “dat besloten kliekje in het Westen: “Ik heb nog een reisadvies: ga nooit naar Amsterdam.”

Maar Teppers columns gaan meer dan alleen over schrijven en het schrijverswereldje. Andere onderwerpen waar Tepper zijn licht op liet schijnen zijn voetbal, de klimaatcrisis, zijn katten en de politiek: “De kamer verkeerd voorlichten is tegenwoordig een kunst apart.” De columns zijn verrassend actueel en lezen alsof ze gisteren zijn geschreven.

Boekenkrant

Tepper was de laatste jaren van zijn leven depressief. Het lijkt erop dat hij in zijn maandelijkse columns voor het Dagblad voor het Noorden alle ellende van zich afschreef. Misschien had hij er mee door moeten gaan. In zijn laatste column neemt hij afscheid met de boodschap dat hij maar weer eens een boek moet gaan schrijven. “Ik verruil de kansel voor de torenkamer en hoop dat het u allen goed gaat.” Van die roman kwam het niet meer. Tepper werd steeds depressiever. In 2012 koos hij voor zelfdoding.

De mooiste zin uit het boek: “Schelden is een vorm van Hollandse wijsbegeerte.” Goed dat deze bundel er nu is, in het jaar dat Tepper zestig zou zijn geworden. Een terecht eerbetoon. En wie weet, misschien zit Tepper wel degelijk ergens te grijnzen als die boer uit Oost-Groningen waar hij over schreef.

Voor het eerst gepubliceerd op De Leesclub van Alles