"Ik heb altijd gedacht dat het Paradijs een soort bibliotheek zou zijn" - Jorge Luis Borges

Vlaamse jongens, Duits front

Woensdag, 3 november, 2021

Geschreven door: Rudi Massart, Jonathan Trigg
Artikel door: Marnix Verplancke

“Wanneer ze meevochten zouden ze ook hun zeg krijgen, dachten ze”

Ze vertrokken als helden en keerden terug als collaborateurs. Een nieuw boek toont het alledaagse leven van de Oostfronters, in hun liefde voor Vlaanderen en hun moeder en in hun strijd tegen de Russen en de luizen.

[Interview] Het was bar koud, in januari 1942 toen het SS-Legion Flandern het bevel kreeg het dorp Bolsjamosje te verdedigen tegen de Sovjets, tot wel veertig graden onder het vriespunt. Omdat er van loopgraven delven bij die temperatuur geen sprake kon zijn, moesten de Vlaamse soldaten op wacht staan achter een muur van stijfgevroren Russen, die met sneeuw was bedekt, waardoor ze minder zichtbaar waren. Hier en daar stak er een arm of een been uit, maar dat was dan maar zo. Een van die Vlaamse soldaten was Oswald Van Ooteghem, een Gentenaar. “Die Sovjetsoldaten droegen witte uniformen en witte helmen,” herinnert hij zich, “Ze waren bijna niet te zien in de sneeuw. Dus lagen we te wachten tot ze een boom passeerden en hun witte kleren opeens fel afstaken tegen de donkere schors. Dan haalden we de trekker over, en als de boom nadien langzaam weer zwart werd, wisten we dat het raak was geweest.” 
Oswald Van Ooteghem is een van de mannen waarover Brits militair historicus Jonathan Trigg en zijn collega Rudi Massart Vlaamse jongens, Duits front schreven, een boek over de 11.000 Vlaamse Oostfronters die tijdens WO II voor nazi-Duitsland tegen de Sovjetunie gingen vechten, en over de 2000 onder hen die het niet overleefden. Het is een boek met veel foto’s, waarvan er nogal wat nooit eerder gepubliceerd zijn, en met een menselijk verhaal. Over de ideologische achtergronden en de oorlogsfeiten van de Oostfronters is immers al veel geweten. Bruno De Wever, Frank Seberechts en Jonathan Trigg zelf wijdden er eerder al diepgravende studies aan, maar hoe hun dagelijks leven verliep is altijd een beertje onderbelicht gebleven. Tot nu dus. “Wat we met dit boek wilden doen is een portret schetsen van een Oostfronter, van het moment dat hij het rekruteringsbureau in een Vlaamse stad binnenstapt en voor zijn opleiding naar Polen vertrekt, over zijn leven aan het front en zijn dagelijks gevecht tegen het ongedierte, tot zijn terugkeer na de oorlog, of zijn dood natuurlijk. Wat deed zo’n jongen in zijn vrije tijd? Hoe vierde hij Nieuwjaar? En hoe ontving zijn moeder hem wanneer hij voor een paar weken naar huis mocht?”
“Ze kwamen uit alle provincies,” probeert Trigg een beeld te schetsen van die Oostfronters, “al schoot Limburg er wel bovenuit. Er waren heel wat studenten bij, maar ook boerenzonen, mijnwerkers en kantoorbedienden. Toen de eerste vrijwilligers zich in 1941 aandienden was de gemiddelde leeftijd 26. Maar er zaten ook jongere mannen tussen. Van Ooteghem was bijvoorbeeld maar 17 toen hij geselecteerd werd. Naarmate de oorlog vorderde nam die gemiddelde leeftijd af. De laatste lichting, die pas laat in 1944 en begin 1945 vertrok en deel uitmaakte van de SS-Sturmbrigade Langemarck, bestond voor een groot deel uit jongens, soms maar 16 jaar oud, die amper een opleiding hadden gekregen en vaak sneuvelden. Hun verhaal is een van de zwartste bladzijden van de oorlog. Ongeveer de helft van de Oostfronters was lid van het VNV, het extreemrechtse Vlaams Nationaal Verbond. Er zaten ook Vlaamse Rexisten bij en leden van andere extreemrechtse organisaties die eerder in 1941 op bevel van Duitsland opgegaan waren in het VNV.”

Wat was hun voornaamste reden om voor Duitsland te gaan vechten, Vlaams-nationalisme of de strijd tegen het bolsjewisme?

Trigg: “Dat waren inderdaad de twee grote redenen. Wanneer ze meevochten zouden ze ook hun zeg krijgen, dachten ze en Duitsland zou dan een oor hebben naar hun onafhankelijkheidsverzuchtingen. De kruistocht tegen het bolsjewisme, aangewakkerd door het katholicisme, sprak ook velen aan. Je ziet dat ook aan de aantallen die zich aandienden. Voor de start van Operatie Barbarossa op 22 juni 1941, de oorlog tegen de Sovjetunie dus, dienden zich maar een paar honderd vrijwilligers aan. Daarna schoot dat getal de lucht in. En je zag dat ook in andere landen, zoals Nederland, Denemarken en Noorwegen, die ook opeens eigen legioenen op de been konden brengen. Die barbaren vermoordden priesters en verkrachtten nonnen, werd er gezegd, en als jullie hen niet stoppen zal dat binnenkort ook hier gebeuren. Kijk maar wat er gebeurd is in Finland en de Baltische staten. Nazi-Duitsland leek opeens de redder van Europa. De eerste dag na de start van Barbarossa dienden zich meer dan duizend Vlaamse jongemannen aan. Er stonden lange rijen voor de rekruteringskantoren. De criteria waren bijzonder streng. Zo moest je meer dan 1,65 meter groot zijn en je arische afkomst minstens twee generatie terug kunnen aantonen. Je mocht geen strafblad hebben en moest fysiek en psychisch in orde zijn. Van de eerste duizend die zich aandienden, werden er uiteindelijk 405 geselecteerd. De SS wilde een elite creëren. Maar er waren ook andere redenen om zich aan te melden. Sommigen droomden er bijvoorbeeld gewoon van om een held te worden. Er gebeurde iets, de wereld veranderde en daar wilden zij bij zijn. Want wat was het alternatief? Werkloos zitten toekijken in je bezette land. Ik interviewde ooit een Deense Oostfronter. Waarom heb je je aangemeld, vroeg ik en hij antwoordde: ‘Omdat het woensdag was. Samen met een vriend liep ik door het centrum van de stad. Het was aan het regenen en we gingen even schuilen in wat een rekruteringskantoor van de SS bleek te zijn. We zagen er wel iets in en een week later vertrokken we voor onze opleiding.’ Dat is jong zijn, dat je soms gekke dingen doet.”

Boekenkrant

Waarom werden ze alleen aan het Oostfront ingezet? Er werd toch ook gevochten in Noord-Afrika en in de Balkan?

Trigg: “Generaal Erwin Rommel, bijnaam de woenstijnvos, maakte met zijn tankdivisies inderdaad het mooie weer in Noord-Afrika. De afspraak was dat het Italiaanse leger de Britten daar zou aanpakken, maar aangezien het de ene na de andere nederlaag leed, stuurde Hitler er in 1941 Rommel naartoe. In de Balkan werd er slag geleverd met Tito en de zijnen, maar dat stelde in feite niet veel voor. Het had meer weg van sabotage en verzet dan van een echte oorlog. Dat maakt dat het overgrote deel van de Wehrmacht in Rusland actief was. Rommel had twee divisies in Noord-Afrika terwijl Duitsland de Sovjetunie binnenviel met meer dan 165. Dat zegt genoeg. Bovendien zou het toch ook wat als bedrog gevoeld hebben natuurlijk. De nationale legioenen, zoals het Nederlands, Deens en Vlaams waren gerekruteerd met de boodschap dat ze in Rusland gingen vechten. Ze dan naar Noord-Afrika sturen zou niet netjes geweest zijn.”

Massart: “Later zijn er wel degelijk Vlaamse vrijwilligers in Noord-Afrika beland. Nadat het Vlaams Legioen ontbonden was zijn een aantal soldaten ook in de vermaarde SS-Division Das Reich opgenomen, die in Oost-Oekraïne ging vechten. Er zaten ook Vlamingen in de marine en bij de luchtmacht. En in de paramilitaire ingenieursorganisatie Todt werkten er ook duizenden Vlamingen, waar ze zich bijvoorbeeld inzetten voor de constructie van de Atlantikwall.”

Waren er trouwens alleen Vlaamse vrijwilligers, en geen Brusselse of Waalse?

Trigg: “Mensen zijn de oorlog gaan bekijken door een na-oorlogse bril. Omdat het Vlaams-nationalisme niet verdween met de oorlog en zijn oorsprong in het activisme van de twee oorlogen niet ontkende, was het voor de tegenstanders ervan al te makkelijk om het gelijk te stellen met collaboratie. De collaborateurs zaten in Vlaanderen, niet in Wallonië. Maar dat is natuurlijk onzin. Misschien waren er procentueel bekeken net zoveel Waalse vrijwilligers als Vlaamse, alleen kregen ze van Duitsland geen eigen legioen. Het waren simpelweg geen ariërs. Het waren galliërs. Ze waren welkom in het Duitse leger, maar niet in de SS. Vandaar dat er alleen maar een Waals regiment was, waar Rex-leider Léon Degrelle zich bij aansloot. Pas later, toen de oorlog steeds meer soldaten eiste, werden de Walen op magische wijze opeens wel ariërs, werden ze toch toegelaten tot de SS en kregen ze alsnog een eigen legioen. En zo gebeurde het dat de Vlamingen en de Walen zij aan zij voor Duitsland vochten, maar niet in staat waren daarbij hun Belgische rivaliteit achter zich te laten. We interviewden een voormalige verpleegster van het Rode Kruis die ons vertelde dat ze op het einde van de oorlog aan het front in het oosten van Duitsland regelmatig ook Waalse soldaten binnenkregen die niets liever deden dan de verpleegsters uitschelden voor vuile Vlamingen, zelfs terwijl ze bezig waren hun wonden te verzorgen.”

In hoeverre was dat Vlaams Legioen waarin de Oostfronters terechtkwamen echt Vlaams? Ze gingen toch gewoon voor Duitsland vechten?

Massart: “Toen de Vlaamse vrijwilligers het leger ingingen werd hen beloofd dat ze Vlaamse officieren zouden krijgen die hen in het Vlaams bevelen zouden geven. Er zouden Vlaamse priesters zijn en zelfs het lazaret zou Vlaams zijn. Toen ze echter in Polen in het opleidingskamp aankwamen was daar niets van aan. Ze werden behandeld zoals iedere andere Duitse soldaat. De teleurstelling daarover was groot.”

Trigg: “Toen ze net gearriveerd waren ik Polen kwam de Duitse bevelhebber aanrijden op zijn paard. ‘Jullie zijn hier allen om te eten en te schijten,’ zei hij, ‘Jullie zouden fier moeten zijn dat jullie naast Duitse soldaten mogen vechten en sterven.’ Dat hadden ze niet zien aankomen. Sommigen hadden er meteen genoeg van en keerden terug naar huis, maar de meerderheid bleef en hoopte dat het beter zou worden. En dat deed het ook wel wat. Zo mochten ze Vlaamse tekens op de mouw dragen en een schildje met een zwarte leeuw. En er werd ook werk gemaakt van de opleiding van een Vlaams kader. De eersten werden naar Pommeren gestuurd voor de officiersopleiding. Toen zij terug waren, telde het Vlaams Legioen 25 officieren, waaronder 14 Vlamingen. Maar dat betekent niet dat ze op gelijke voet stonden. De Vlamingen leidden een peloton van dertig man, terwijl de Duitsers de hogere leiding hadden. Op het niveau van sergeanten en korporaals bleef de onevenredigheid echter groot. Daar waren er 75 van in het Legioen, waaronder maar één Vlaming. Er is ooit maar één aanvalseenheid geleid door een Vlaamse officier, tijdens de Slag om Narva in de zomer van 1944. De Duitse bevelhebber van zo’n 500 Vlaamse soldaten was gewond geraakt en droeg het bevel over aan een Vlaming.”

Waarom werd het Vlaams Legioen in 1943 uiteindelijk opgeheven?

Trigg: “De Duitse verliezen in Rusland waren zo immens dat er constant nieuwe troepen aangevoerd moesten worden. Louter op basis van hun geboortejaar, wanneer ze dus rijp geacht werden op te dienen in het leger, kwamen er dat jaar een half miljoen Duitse soldaten bij. Dat was echter niet genoeg om de rangen op te vullen. De nationale legioenen hadden zich de twee voorgaande jaren bewezen en waren volgens de legerleiding dus klaar om op te gaan in het Duitse leger. Bovendien waren zij te klein om echt handig te zijn. Een legioen telde rond de duizend man. De stormbrigades waarin ze opgingen tussen de vijf- en zesduizend. En dus werden de Vlamingen overgeheveld naar de SS-Sturmbrigade Langemarck, een verwijzing naar het West-Vlaamse Langemark, maar dat was voor veel Oostfronters onvoldoende.”

Hoeveel tijd bracht zo’n Oostfronter in feite vechtend door?

Teigg: “De eenheden hadden een roterend systeem. Je zat bijvoorbeeld drie of vier maanden aan het front om daarna een stuk achter de linies te recupereren. En zelfs aan het front werd er niet altijd gevochten natuurlijk. Stel dat je bezig was in een offensief, dan kon je wel een week of drie aan een stuk strijd moeten leveren. Zat je echter in een rustig stukje van het front, dan was het meer zoals tijdens WO I. Je schuilde in een loopgraaf of een bunker. ’s Nachts ging je wel eens op patrouille om een krijgsgevangene te maken die je kon uithoren en af en toe had je last van een sluipschutter, maar het grootste deel van de tijd was het relatief rustig en wachtte je tot je in aanmerking kwam om een paar weken naar huis te gaan. Ook als je gewond raakte werd je weggebracht van het front. En dan kon je opeens een andere job krijgen. In maart 1942 raakte Oswald Van Ooteghem gewond in Rusland. Om te herstellen werd hij naar Graz gebracht, in Oostenrijk. Daar kreeg hij een officier op bezoek die hem vroeg of het juist was dat hij voor de oorlog geschreven had voor de krant van het VNV? Zou hij het zien zitten om oorlogsverslaggever te worden? En dus kreeg hij ver achter de linies een opleiding en mocht hij daarna samen met andere verslaggevers op toernee. Uiteindelijk was het juni 1942 voor hij weer aan het front zat.”

Op een van de foto’s in het boek is te zien hoe iemand zit te tekenen terwijl zijn makkers duidelijk in een hevig gevecht verwikkeld zijn. Gingen er ook kunstenaars mee naar het front?

Massart: “Jos Van Immerseel was net als Oswald Van Ooteghem oorlogsverslaggever. Bovendien kon hij goed tekenen en illustreerde hij zijn artikels met zelfgemaakte tekeningen. Na de oorlog is hij trouwens helemaal de artistieke weg opgegaan en heeft hij zich toegelegd op het maken van glas-in-loodramen. Niet iedereen zag die verslaggevers trouwens graag komen, aangezien ze niet moesten meevechten. ‘Jij bent geen echte soldaat,’ kregen ze vaak naar het hoofd geslingerd. Op een dag was een vriend van Van Ooteghem dat zo beu dat hij een antitankmijn nam, over de rand van de loopgraaf sprong en riep: ‘Ik zal je eens tonen wie er hier een echte soldaat is.’ Van Ooteghem ging hem achterna. Samen liepen ze richting Russische linies. De vriend werd geraakt en stierf.”

Soms waren ook de Russen niet de grootste vijand, maar wel de luizen?

Massart: “En die verdomde muggen natuurlijk. Tijdens de zomer krioelde het ervan in Rusland. Ze verspreidden dodelijke ziektes, zoals moeraskoorts. En tijdens de winter ging je dood van de kou. De Duitsers waren zo overtuigd van hun kunnen dat ze ervan uitgingen dat de oorlog tegen de winter voorbij zou zijn. Aan een winteruitrusting was niet gedacht en het duurde maanden voor de juiste kledij bezorgd was. Vingers, tenen, neuzen en oren vroren af. Soms stelde een soldaat opeens vast dat hij zijn voet niet meer voelde en dan bleek die gewoon dood te zijn. De Duitsers hadden nochtans beter moeten weten. Napoleon had dezelfde fout al eens gemaakt. Het ging zelfs zover dat wanneer een Oostfronter een Rus had doodgeschoten hij zich naar het lijk repte om de laarzen te stelen.”

Maandenlang omringd zijn door mannen die vol agressie en testosteron zitten en die niet weten of ze morgen nog zullen leven, leidde dat niet tot spanningen onder de Oostfronters?

Massart: “Net niet. Van Ooteghem vertelde ons dat er niets zo sterk de vriendschap bevordert dan samen in een loopgraaf zitten. Wanneer er iemand gewond op het slagveld lag, ging je hem halen, ook al riskeerde je zo je eigen leven. Dat waren geen orders, je deed dat gewoon uit jezelf.

Trigg: “Het gevaar en de stress brengen mannen dichter bij elkaar, omdat ze weten hoe afhankelijk ze van elkaar zijn. Wat veel soldaten ervaarden was dat ze eens weg van het front die kameraadschap gingen missen en zich eenzaam begonnen te voelen. Het gebeurde regelmatig dat een soldaat eerder terugkwam uit verlof dan was afgesproken, gewoon omdat hij zijn maten aan het front miste. Even thuis zijn en je familie terugzien was natuurlijk fantastisch, maar het voelde niet langer als een echte thuis. Die lag aan het front.”

Hoe werden ze hier dan ontvangen, als helden of als verraders?

Massart: “Ze vertrokken als helden. Ze kregen bloemen en cadeautjes mee. De perrons stonden vol wuivende vrouwen en op de wagons stond in grote letters: ‘Wij vechten tegen het bolsjewisme’. Het leek een groot feest te zullen worden. Hoe langer de oorlog echter duurde, en hoe duidelijker het werd dat Duitsland zou verliezen, hoe bedrukter de sfeer werd. De Vlaamse intellectuele elite keerde heel snel zijn kar. De ontvangst van de Oostfronters werd steeds koeler en tegen het einde van de oorlog waren ze niets anders meer dan collaborateurs, en dus misdadigers. Een aantal van hen kreeg de doodstraf, die ook werd uitgevoerd. Van anderen werd die later omgezet naar vijftien jaar gevangenschap. Uiteindelijk kwamen de meesten na een jaar of vijf vrij. Oswald Van Ooteghem kwam pas in 1950 terug naar huis en werd meteen opgesloten in de Nieuwe Wandeling, waar zijn vader Herman, architect en een van de voormannen van het VNV toen al vijf jaar zat en waar hij uiteindelijk in 1962 ook stierf. Oswald kwam na veertien maanden vrij en was heel open over zijn oorlogsverleden.”

Uiteindelijk werd hij senator, maar was hij geen uitzondering?

Massart: “Wellicht wel, veel mannen hielden het liever verborgen voor hun omgeving dat ze ooit aan het Oostfront hadden gevochten. Zo belde ik ter voorbereiding van het boek naar een ex-Oostfronter om een afspraak te maken om hem te interviewen. Zijn dochter nam de telefoon op. Ik legde uit dat ik aan een boek werkte over Oostfronters en graag haar vader zou spreken. Zij viel volstrekt uit de lucht. Daar had haar vader toch niets mee te maken? Bleek dat hij nooit iets verteld had over zijn oorlogsverleden.”

Trigg: “Die mannen waren nog jong toen ze terugkeerden. Ze wilden gewoon doorgaan met hun leven, trouwen, kinderen krijgen en een job vinden die hen een vrij comfortabel leven garandeerde.”

Voelden ze zich ook niet bedrogen?

Massart: “De meesten stonden nog steeds achter hun idealen en hun daden. Wij hebben het communisme tegengehouden, zeiden ze, en dat was op het einde van de oorlog ook hun taak geweest: de Russen zo lang mogelijk tegenhouden zodat Duitse vluchtelingen uit het oosten op de vlucht konden slaan. Als wij ze vrije doorgang hadden gegeven, redeneerden ze, dan waren ze niet gestopt in Berlijn, maar dan hadden ze ook België veroverd. Dries Coolens had in het begin van de oorlog gezien hoe de Russen de oren, neuzen en genitaliën van zijn makkers hadden afgesneden alvorens hen dood te martelen. Die dag nam hij zich voor de rest van de oorlog zoveel mogelijk Sovjets te doden. En dat deed hij, drie jaar lang. Hij was een moordmachine geworden en ik denk niet dat hij ooit spijt heeft gehad. Maar er waren ook anderen natuurlijk, die totaal gedesillusioneerd terugkwamen uit die verschrikkelijke oorlog.”

Maar gelukkig ligt dat allemaal achter ons?

Massart: “Nee, jammer genoeg niet. Het verleden leeft nog steeds. Over bepaalde details bestaan uiteenlopende verhalen. Zo beschrijft Frank Seberechts in zijn boek Drang naar het oosten hoe het Vlaams Legioen een Russisch dorpje binnenmarcheerde, alles in brand stak en een opstandige boer ophing aan een boom. Wij hebben iemand gesproken die daarbij aanwezig was. Toen zij het dorp binnenkwamen, was alles al verbrand en was de boer al dood zei hij. Het Sovjetleger paste de techniek van de verschroeide aarde toe. Door het fakkelbevel van Jozef Stalin moesten de partizanen de huizen en velden in brand te steken en de brandstichter werd soms opgeknoopt door de burgemeester. Het verschil tussen die twee versies van het verhaal is groot, en ligt tot op de dag van vandaag gevoelig. Ik denk dat het stilaan tijd wordt om onbevangen naar het verleden te kijken en te proberen begrijpen wat er toen speelde. Geschiedschrijving gaat niet over sympathie of antipathie, maar over het proberen begrijpen van wat er in het verleden gebeurde.”

Trigg: “En als het even kan er ook iets uit leren natuurlijk.”

Eerder verschenen in De Morgen